Vroeger kende onze taal een verschil tussen twee korte o’s: die van kop en die van pop. Het Nederlands is dat verschil nu kwijt, maar in alle windrichtingen vind je dialecten die het bewaard hebben. Hieronder hoor je hoe het klonk (en in mijn dialect nóg klinkt).
(De tekst gaat onder de afbeelding verder.)
Het verschil is nooit in de spelling uitgedrukt – behalve op leesplankjes. Omdat het verschil in veel regio’s nog leefde, namen leesplankmakers voor elk van de twee o’s een woord op. Op Hoogeveens verbeterde leesplankje (1910) kreeg de o van bok zelfs een stip.
(De tekst gaat onder de afbeelding verder.)

Het verschil tussen de ene o [ɔ] en de andere o [ʊ] is fonetisch vergelijkbaar met dat tussen pet [pɛt] en pit [pɪt]. Toch is het niet gek als je het niet hoorde in mijn opname. Verschillen die we zelf niet maken, hóren we namelijk ook slechter. Veel Nederlanders horen ook geen verschil tussen de Engelse woorden pat [pæt] en pet [pɛt], terwijl dat klinkerverschil voor moedertaalsprekers onmiskenbaar is.
Tot slot: in bepaalde dialecten is de gesloten o [ʊ] zó ver gesloten geworden dat het een oe [u] is geworden. Neem het Antwerps: pop, bocht, slok, bok en slof veranderden daar in poep, boecht, sloek, boek en sloef, terwijl woorden met de andere o [ɔ], zoals dochter, die klank gewoon behielden. Ook de i [ɪ] en u [ʏ] zijn in dat dialect zeer gesloten geworden: [i] en [y], dus vies en muus i.p.v. vis en mus.