Wie aan het Brabants denkt, denkt vast aan werkwoordsvormen als hedde gij. Waar komt dat -de vandaan? Niet van het Middelnederlandse du. Dat is een misverstand. Het stuk -de is een afgesleten samentrekking van de werkwoordsuitgang en de voorloper van gij: habaiþ jīz (waarbij de þ de th-klank is die je ook in het Engelse with hoort) werd hebdī en tot slot hedde.

Als het stuk -de wel van du was gekomen, had de werkwoordsvorm zelf ook van de Middelnederlandse du-vorm af moeten stammen. En dan had er een s in moeten zitten, want in het Middelnederlands was het heves du of heefs du. In het Brabants zou dat veranderd zijn in iets als heste, heeste of histe.
Hedde gij is historisch gezien dubbelop. Hedde betekent op zichzelf al heb je, dus als je daar gij achter zet (jij, dus) dan zeg je in feite heb je jij. Waarom zeggen sprekers van het Brabants dan toch hedde gij? Omdat je het stukje -de niet kunt beklemtonen (want je kunt niet zeggen hedde), moet je gij toevoegen om nadruk op te leggen en dus heb jij te zeggen in plaats van heb je. Vergelijk de volgende twee zinnen:
– Hedde’m betòld? (Heb je hem betaald?)
– Hedde gij ‘m betòld? (Heb jij hem betaald (of heeft bijvoorbeeld je moeder dat gedaan)?)
Geef een reactie