In het Proto-Germaans waren er twee woorden voor een man: *gumô en *weraz. Dat eerste woord is verwant aan het Latijnse homō en bestaat nu alleen nog in de samenstelling bruidegom – letterlijk dus bruidman. Het tweede woord, *weraz, is bewaard gebleven in weerwolf – letterlijk manwolf. De Latijnse neef van *weraz is vir, dat onder andere in viriel zit.
Het woord dat het Nederlandse man, het Engelse man en het Duitse Mann opleverde, was het Proto-Germaanse *mann-. Dat betekende oorspronkelijk niet man maar mens. Resten van die betekenis zitten in (n)iemand, alleman, zestig man, man over boord, op de man af, per/de man en nood aan de man. In al die gevallen betekent man ook nu nog gewoon mens.
De tekst gaat verder onder de afbeelding.

Later ging man ook mannelijke persoon betekenen. Daardoor was er een nieuw neutraal mensenwoord nodig. In de meeste Germaanse talen kreeg het woord *manniskô die functie. Oorspronkelijk was dat een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis menselijk. Het was een afleiding van de stam *mann- met het achtervoegsel -isk-. Dat achtervoegsel heeft ook de -s (voorheen -sch) opgeleverd in woorden als aards, boers, doods, hemels en honds. *Manniskô veranderde dus van een bijvoeglijk naamwoord in een zelfstandig naamwoord.
Tot slot: waarom heeft mens een e als het een afleiding is van man? De e van mens is veroorzaakt door i-umlaut, een verandering van de klinker die in gang gezet is door de i in de volgende lettergreep, dus de i van -isk-. (Zie daarover deze blogpost.) I-umlaut heeft ook gezorgd voor de e in onder andere temmen vs. tam, helft vs. half, behendig vs. hand, lengte vs. lang.