De woorden zullen en schuld komen van dezelfde Proto-Indo-Europese wortel: *skel-. Die woordstam betekende verschuldigd zijn en schuldig zijn. Door verschillende veranderingen is de verwantschap tussen zullen en schuld vertroebeld: zullen heeft weinig meer met een schuld te maken en begint met een andere medeklinker. Hoe is dat zo gekomen? Dat kom je in deze blogpost te weten.

Schuld
Van de stam *skel- werd in het Proto-Indo-Europees met het achtervoegsel -tis het zelfstandig naamwoord *skl̥tís gemaakt. In het Proto-Germaans werd dat *skuldiz. (De u werd uitgesproken als onze oe, de d als in het Engelse the.) Het achtervoegsel *-diz en de variant *-tiz vinden we ook in gloed bij gloeien, bocht bij buigen, daad bij doen en macht bij mogen.
Uit *skuldiz ontstonden schuld en zijn Germaanse zusters. In het Middelnederlands veranderde de combinatie [sk] in sch- [sx]. Die verandering trad in onder andere het Fries en variëteiten van het Nedersaksisch en Oost-Brabants niet op: in het Fries is het skuld. In het Engels, Duits en Limburgs veranderde [sk] in [ʃ], respectievelijk gespeld als sh-, sch- en sj-.
Het Engelse lid van de schuld-familie, shild, is in onbruik geraakt. Sommige woordenboeken vermelden het nog.
Zullen: van schuld naar toekomst
In tegenstelling tot de betekenis van *skuldiz ging die van het Proto-Germaanse werkwoord *skulaną wél aan de wandel. Uit verschuldigd zijn ontstond de betekenis verplicht zijn en van daaruit moeten.1
Later ging het werkwoord dienst doen als hulpwerkwoord van de toekomende tijd. De betekenis moeten ligt daar niet zo ver vandaan. Vergelijk een Nederlandse zin als “Op de plek van de oude parkeergarage moet in 2023 een groot winkelcentrum komen”. In zo’n zin geeft ons eigen werkwoord moeten in feite niet meer aan dan de toekomende tijd.
In de meeste Germaanse talen staat het gebruik als hulpwerkwoord van de toekomende tijd nog naast de betekenis moeten, al is die moeten-betekenis tegenwoordig naar de achtergrond geschoven. Denk in het Nederlands aan zinnen als “Ik wil niet!” – “Je zúlt!” en “Wat zal ik doen?”
In het Duits is juist het gebruik als hulpwerkwoord van de toekomende tijd sterk afgenomen: alleen in bepaalde gevallen heeft sollen die betekenis nog: “Sie lernte dort einen Jungen kennen, der später ihr Mann werden sollte.”
Schullen
Zoals *skuldiz veranderde in schuld, zo had *skulaną moeten veranderen in schullen.2 Ook het Duitse sollen en Friese sille zijn niet de verwachte uitkomsten van *skulana: ze hadden de vorm schollen en skille moeten hebben. Wat is er gebeurd? In de middeleeuwen verloor het werkwoord in deze talen zijn [k]. In het vroege Oudnederlands zijn nog vormen mét [k] aangetroffen, zoals sculan en scolde, net als in het Oudhoogduits: sculan en scolta.
De [k] verdween doordat het hulpwerkwoord vaak niet beklemtoond wordt, en in onbeklemtoonde posities zijn woorden vatbaarder voor slijtage – zeker als ze zo veel gebruikt worden. De [s] die overbleef veranderde in het Nederlands en Duits in een [z], maar in het Fries is de [s] gebleven. Het Engels heeft geen last gehad van de slijtageslag: in die taal heeft shall de verwachte beginmedeklinker.
Zou en zouden
Tot slot kijken we naar zou en zouden. Waar is hun l gebleven? Die hadden ze nog in het Oudnederlands: s(c)olde en s(c)olden. De combinatie -old- veranderde op weg naar het Middelnederlands in -oud- (destijds uitgesproken als –owd– [ɔʊ̯d]). Dat is bijvoorbeeld ook in goud gebeurd; vergelijk En. gold en Du. Gold. De [l] veranderde dus in een [w]: solde werd soude/zoude. Die vorm verloor later zijn -de, zoals ook woude in wou veranderde en konde in kon. In het meervoud bleef de d (al hoor je ook zouwen).
In het hedendaagse Nederlands van Nederland is er een ontwikkeling aan de gang die sterk lijkt op wat er in de middeleeuwen is gebeurd. Er zijn namelijk mensen die de l vóór medeklinkers als een soort w uitspreken. Hij telt wordt bij hen iets als hij tewt [tɛɤ̯t]. Door die ontwikkeling komen ik zal en ik zou gevaarlijk dicht bij elkaar te liggen: ik zaw [zɑɤ̯] en ik zou [zɑʊ̯]. Ik ken mensen die de twee vormen op schrift, bijvoorbeeld op WhatsApp, zelfs lijken te verwarren, waarschijnlijk doordat ze in de uitspraak dus zo veel op elkaar lijken: “Zou ik de boormachine zondag even af komen geven?”
- Zo’n zelfde betekenisverandering heeft plaatsgevonden in het Engelse ought (zou moeten), dat oorspronkelijk een vorm van het werkwoord to owe (verschuldigd zijn) is.
- In feite had *skulaną moeten veranderen in scholen (zoals *mugan (uit het eerdere *maganą) in mogen veranderde) of scheulen (zoals *duganą in deugen veranderde), maar het nam de dubbele medeklinker en u van kunnen over, dat op zijn beurt konnen had moeten zijn maar in het oosten en de kuststreek van ons taalgebied een u kreeg. Vergelijk de verledentijdsvorm konden, die zijn o wel bewaard heeft.
Ook in hef Frans is er enige ‘verwantschap’ tussen de toekomende tijd (“futur simple”) en de weergave van een verplichting:
“La demande sera introduite avant la fin du mois” = “De aanvraag moet / zal voor het einde van de maand worden ingediend”.
Ongetwijfeld geldt dat ook voor nog andere talen.
LikeGeliked door 1 persoon
Bedankt, van dat gebruik van de futur simple wist ik nog niet! En inderdaad, in veel talen – om niet te zeggen: in mensenlijke taal – zit de toekomende tijd dicht bij noodzaak en verplichting.
LikeLike
Waarom melk zeggen wanneer je mewk kunt zeggen?
Bij uitblijven van die medeklinkerverlenging zouden we vanuit bepaalde vervoegingsvormen (ind. mv. *skulu-, conj. ev./mv. *skulī-) ook scheulen verwachten naast scholen, zoals we nu deugen hebben. Zowaar, in het Oostfries luidt het werkwoord schölen en sölen.
(Overigens moet het *skl̥tís geweest zijn, want *skéltis zou tot *skelþiz geleid hebben.)
LikeGeliked door 1 persoon
Oei, ik had het ook moeten zien aan de Verner-d in *skuldiz. Bedankt voor de correctie; ik pas de tekst aan.
‘Scheulen’ zet ik er ook bij. Ook daar had ik nog niet aan gedacht, maar gezien ‘deugen’ (en het gewestelijke ‘meugen’) mag die vorm inderdaad niet ontbreken.
LikeGeliked door 1 persoon