Maar, but, mais, pero – tegenwoordig hebben deze woorden dezelfde betekenis, maar oorspronkelijk betekenden ze geen van alle maar. In deze blogpost kom je te weten wat hun herkomst is en hoe het is gekomen dat ze maar zijn gaan betekenen.

Maar
Ons eigen woord maar komt van het Middelnederlandse ne ware dat, een constructie die te vergelijken is met ware het niet dat. Ware is in beide gevallen een vorm van het werkwoord zijn. Het is namelijk de aanvoegende wijs van de verleden tijd en betekent zou zijn of was. Ne ware dat betekende als het niet zo zou zijn / was dat. Oorspronkelijk leidde het dus een dat-bijzin in: Hi ware ghestorven, ne ware dat hem sijn broeder halp: Hij zou zijn gestorven, ware het niet dat zijn broer hem hielp.
Al in het vroegste Middelnederlands bestond de samentrekking maer, waarin de [n] en de [w] gefuseerd waren tot een [m]: [n]e [w]are > [nw]are > [m]aer.1 Naast ne ware dat vind je dus ook maer dat. Dezelfde fusie heeft plaatsgevonden in het Friese mar. Verwant is het Duitse nur, dat ontstaan is uit een samentrekking van het Oudhoogduitse ni wāri (waarbij dus geen [m] ontstond). De constructie waar al deze woorden op teruggaan, het West-Germaanse *ne wāʀī, leverde in het Oudengels nǣre op (waarin de ǣ klinkt als in een langgerekt Engels bad). Dat woord is verdwenen.
Uiteindelijk is maar een nevenschikkend voegwoord geworden: Hij zou gestorven zijn, maar zijn broer hielp hem. In de Duitse standaardtaal overheerst aber, maar in de spreektaal wordt ook nur nevenschikkend gebruikt: Ich wär auf jeden Fall dabei, nur ich hab echt keine Zeit: Ik zou zeker zijn gekomen, maar ik heb echt geen tijd.
But
Het Engelse but heeft dezelfde herkomst als ons woord buiten. In het Oudengels was het būtan (uitgesproken met een lange oe). Dat woord betekende naast buiten ook behalve – net als ons buiten in zinnen als Buiten zijn broer was er niemand. Later werd būtan een voegwoord; vergelijk ons buiten dat en behalve dat in zinnen als Er was niks vreemds aan haar, buiten dat / behalve dat ze de ene na de andere kop espresso dronk.
In het Middelengels kreeg het woord de vormen bouten, boute (met nog steeds die lange oe, alleen met een andere spelling), buten en but (met een korte oe, dus als in boet). De betekenis veranderde in die van het het huidige but.
Mais
Het Franse mais heeft veel familie. Voorbeelden uit de grote Romaanse talen zijn It. ma, Po. mas en Sp. mas. De woorden stammen af van het Latijnse magis, dat oorspronkelijk meer betekende en al in de tijd van Cicero ook de betekenissen eerder, liever, veeleer had. Zijn Proto-Romaanse nazaat *mais [majs] moet al maar hebben betekend, gezien de alomtegenwoordigheid van die betekenis in de Romaanse talen.
Però
Het Spaans, Italiaans, Catalaans en een aantal kleinere Romaanse talen kennen een maarwoord dat van de Latijnse combinatie per hoc afstamt: Sp. pero, It. en Ca. però. Het bijzondere is dat per hoc in het Latijn de betekenis daarom had – praktisch het tegenovergestelde van maar. Hoe is die betekenis zo veranderd? In wat volgt kijken we naar het Italiaans.
Però werd in het middeleeuwse Italiaans veel gebruikt met een ontkenning. In die combinatie kreeg het een andere betekenis dan daarom: iets als (maar) daarom nog niet of (maar) dat wil niet zeggen dat. Een voorbeeld: Era ricco; però non era felice: Hij was rijk; (maar) daarom was hij nog niet gelukkig. Però werd in dergelijke ontkennende zinnen vaak met ma (maar) gebruikt: Era ricco, ma però non era felice. Uiteindelijk kwam però, met of zonder ma, ook in gebruik in niet-ontkennende zinnen: Era povero, (ma) però era felice: Hij was arm, maar hij was gelukkig. Tegenwoordig wordt de combinatie ma però als dubbelop ervaren, maar in Dantes Divina Commedia is ze nog volop te vinden.
- De [n] en [w] ondergingen wederkerige assimilatie: de [n] paste zich aan de [w] aan, een bilabiale medeklinker, en de [w] aan de [n], een nasale medeklinker. Het resultaat was een [m]: een bilabiale nasale medeklinker. Dezelfde fusie heeft plaatsgevonden in de gewestelijke variant me van het woord we: vormen als zitte[m]e zijn ontstaan uit zitte[n w]e.
Als reactie op “De [n] en [w] ondergingen wederkerige assimilatie: de [n] paste zich aan de [w] aan…”, wil ik graag opmerken dat die [w] ook zonder [n] over kan gaan in [m]. In het Westfries (mijn geboortestreek) zeggen we “me benne” voor “we zijn”. Het Hoogduitse “wir” is in het Zwitserduits (Alemanisch) “m’r”. In het Noors (daar waar ik nu woon) is “wij” in de officiele schrijftaal “vi”, maar veel dialecten maken er “mi” van.
LikeLike
Is die [w] inderdaad zelfstandig in een [m] overgegaan? Of hebben we te maken met overgeneralisatie van de [m]-vorm in inversie? Ik ken namelijk Brabantse dialecten die niet bij fase 2 gestopt zijn maar door zijn gegaan naar fase 3:
1. WE hebben – hebben WE
2. WE hebbe – hebbeME (mijn eigen dialect)
3. ME hebbe – hebbe ME (overgeneralisatie van ‘me’)
‘Me’ is in die dialecten dus geboren in inversie en is pas later ook vóór de persoonsvorm in gebruik gekomen.
Wat het Alemannisch betreft, lees ik zojuist dat dat inderdaad is wat er gebeurd is:
1. WIR bitten – bitten WIR
2. WIR bitten – bitteMIR
3. MIR bitte – bitte MIR
LikeLike
Interessant, dat met inversie. Ik heb dat even vergeleken met Oudnoors (Norrønt). Het Noors kent ook inversie, maar heeft geen -n of -en als meervoudsuitgang voor het werkwoord. Alle personen, eerste tot en met derde, enkelvoud en meervoud, hebben alleen maar een -r. Maar het Norrønt heeft nog de oude, op het Latijn lijkende uitgangen. Dwz. voor de eerste persoon meervoud -um. Bv. ‘vit ferum’ (wij gaan/doen/varen), in de inversie ‘ferum vit’. Dus die m was er eigenlijk al!
LikeGeliked door 1 persoon
Ah, goed om te weten! Bedankt voor het nazoeken; interessant hoe het in het Noors is gegaan.
LikeLike