Hoe komt het dat het Engelse to go de verleden tijd went heeft? En waar komt die -ng vandaan in ons ging? In dit artikel leggen we gaan en zijn West-Germaanse zusterwoorden onder de loep.

Geen eigen verledentijdsvormen
In het Proto-Germaans waren er twee woorden met de betekenis gaan/stappen die sterk op elkaar leken maar niet verwant waren: enerzijds *gāną (ook gereconstrueerd als *gēną, *gē(j)aną en *gainą) en anderzijds *ganganą. *Gāną had een probleem: het was een defectief werkwoord. Dat wil in dit geval zeggen dat het geen eigen verledentijdsvormen had. Het komt in Indo-Europese talen veel voor dat frequente werkwoorden defectief zijn. Zo heeft ook zijn geen eigen verledentijdsvormen: was en waren komen van het werkwoord wezen.
Waarschijnlijk werden bij *gāną verledentijdsvormen gebruikt van een werkwoord dat zelf niet meer dan een verleden tijd had. De stam van het enkelvoud daarvan zal *eō– geweest zijn en die van het meervoud *ijj-, maar doordat er in de Germaanse talen zo weinig van teruggevonden is, zijn die reconstructies onzeker.
Vormen lenen bij *gangan
De stammen *eō– en *ijj- hadden weinig om het lijf. Mogelijk is dat de oorzaak geweest van het feit dat ze in de voorlopers van het Nederlands, Fries en Duits al vroeg vervangen zijn door andere verledentijdsvormen, in dit geval van het sterk gelijkende werkwoord *gangan, dat ontstaan was uit *ganganą. Die vormen zouden uiteindelijk ging (Nederlands, Duits), gong en gyng (Fries) worden.1 In het Duits leverde *ganganą ook het voltooid deelwoord gegangen. Zelf verdween het werkwoord. Had het nog bestaan, dan was het gangen geweest.
Vormen lenen bij wenden
In het Oudengels had het werkwoord gān de verleden tijd ēode. De herkomst daarvan is onzeker, maar waarschijnlijk was dat een combinatie van het Proto-Germaanse *eō– en het achtervoegsel -de, dat bij zwakke werkwoorden werd gebruikt (en dat nu -ed en -t is; bij ons -de en -te). De vorm ēode hield het vol tot in het Middelengels: yode of yede.
In de vijftiende eeuw werd hij dan toch vervangen. Het toenmalige gon stal de verleden tijd van wenden: wente. Een van de betekenissen van dat werkwoord was gaan. Vergelijk ons zich wenden (naar). Wenden leeft voort als to wend, maar dat werkwoord wordt alleen nog gebruikt in to wend one’s way, en het heeft een nieuwe verleden tijd gekregen: They wended their way.
- De verleden tijd van *ganganą had in het Proto-Germaans de stam *gegang-. Het stuk *ge- is niet het voorvoegsel ge- van onze voltooide deelwoorden. Het is een geval van reduplicatie: een extra lettergreep die begint met de medeklinker waarmee de stam begint, in dit geval g. Ooit vormden heel wat werkwoorden hun verleden tijd volgens dat patroon; een ander voorbeeld is *lelōt (liet). Uiteindelijk verdween de reduplicatie en kreeg dit type werkwoorden in de verleden tijd een lange ē en daaruit een ie; voor -ng werd die ie later een i: ging tegenover liet, Du. ließ.
Verschillende streektalen hebben een verledentijdsvorm met een o: gong. Ook in de verleden tijd van vangen en hangen zien we die o weleens terug: vong en hong. Mogelijk heeft de vorm stond daar een rol in gespeeld, aangezien gaan en staan elkaar in veel streektalen hebben beïnvloed. Zo hebben ze in mijn Drunens allebei een o-vorm, gong en ston, en daarnaast allebei een i-vorm, gin of ging en stin. Vong en hong zullen zich later bij gong hebben aangesloten. In het Fries heeft stean de verleden tijd stie (mv. stiene) en die ie-vorm zien we ook bij wêze (zijn) en gean terug: wie en gie (mv. wiene en giene).
Geef een reactie