Gaat het over Latijnse leenwoorden in het Nederlands, dan ligt het voor de hand om aan woorden te denken als museum, professor en agenda. Die leenwoorden zijn via de schrijftaal in het Nederlands terechtgekomen en zien er nog Latijns uit.
Tegenover zulke gevallen staat een groep woorden die al heel vroeg aan het gesproken Latijn zijn ontleend – in de eerste vier eeuwen na Christus. In die periode stond de Germaanse wereld in nauw contact met de Romeinse. Er werden woorden uit allerlei domeinen overgenomen: nieuwe bouwtechnieken, nieuwe voedingsmiddelen en landbouwtechnieken, nieuwe werktuigen, handel, krijgswezen en openbare orde.
In die tijd werd in ons deel van Europa een lappendeken van talen gesproken die we tegenwoordig het West-Germaans noemen. De Germanen namen Latijnse woorden over en behandelden die als eigen: ze werden uitgesproken met West-Germaanse klanken en kregen West-Germaanse naamvalsuitgangen. In de eeuwen die volgden, ondergingen ze de klankveranderingen die alle woorden ondergingen, waardoor ze er vandaag de dag als echte erfwoorden uitzien.
In de vier afbeeldingen hieronder vind je viertallen woorden uit de volgende domeinen: het huis, gebruiksvoorwerpen, voedsel en vruchten. Onder de afbeeldingen vertel ik nog iets over de Latijnse c en v en over een bijzonderheid van de klemtoon.




De Latijnse c en v
Merk op dat de [k] in woorden als kist en kers laat zien dat de c in het toenmalige Latijn nog in alle posities werd uitgesproken als [k] en niet als tsj [t͜ʃ], ts [t͜s] of iets dergelijks. De woorden wijn en wine laten daarnaast zien dat de v van vīnum uitgesproken werd als [w] en niet als [v].
Klemtoon op de eerste lettergreep
De onderstrepingen in de Proto-West-Germaanse en Proto-Romaanse (d.w.z. gesproken Latijnse) reconstructies laten zien waar de klemtoon lag. Daarbij valt op dat sommige West-Germaanse woorden anders beklemtoond werden dan de Latijnse. Dat kwam doordat de klemtoon in de twee talen anders werkte. In het Latijn hing de klemtoon af van de lettergreepzwaarte, terwijl hij in het Germaans altijd op de eerste lettergreep viel (tenzij dat een voorvoegsel was) – ook in leenwoorden.
Een voorbeeld: in het Latijnse woord coquīna viel de klemtoon op de lettergreep -quī- doordat die een lange klinker bevatte, maar in de Germaanse ontlening *kukinā kwam de klemtoon op de eerste lettergreep ku- te liggen. Vandaar dat we nu keuken zeggen en niet iets als *kekeen. We weten dat het Germaanse klemtoonsysteem zo werkte doordat zowel erfwoorden als vroege leenwoorden hun klemtoon nu op de eerste lettergreep hebben (afgezien dus van voorvoegsels als ge-, be-, ver- etc.).
Een goeie gelegenheid om in het geval coquina – keuken ook op de werking van de umlaut (o – eu) te wijzen?
LikeGeliked door 1 persoon
Jazeker! Het zou alleen wel een – voor dit artikel wat mij betreft net iets te lange – uitweiding opleveren, aangezien de umlaut in de dialecten die aan de basis van het Standaardnederlands liggen, niet in alle verwachte gevallen is opgetreden, zoals u vermoedelijk weet; neem ‘kaas’ i.p.v. ‘kees’. Ik ben van plan om nog een keer een artikel aan dergelijke gevallen van vroege, niet-morfologische umlaut te wijden.
LikeLike