(1) Dat is het paard wat ik gekocht heb.
Gaan er alarmbellen rinkelen? Op school leren we dat het betrekkelijk voornaamwoord wat in die zin geen correct Standaardnederlands is. In Nederland zeggen de meesten wat, maar er zijn er veel die het fout vinden. Taaladviesdiensten adviseren daarom dat – dus geen w-vorm maar een d-vorm:
(2) Dat is het paard dat ik gekocht heb.
In de volgende zin vinden we de w-vorm allemaal prima – sterker nog: het is de enige optie:
(3) Dat is het paard waar ik jaren op heb gereden.
Ooit was dat anders. Toen gebruikten we in zin 3 namelijk geen w-vorm maar een d-vorm. We zeiden:
(4) Dat is het paard daar ik jaren op heb gereden.
Zoals wat in Nederland nu de vorm dat verdringt, zo heeft het zogenoemde betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord waar de vorm daar overgenomen. We hebben te maken met een eeuwenoude tendens: d-vormen leggen het langzamerhand af tegen w-vormen. Daar is al gesneuveld en dat heeft al eeuwen concurrentie.1
In dit artikel bekijken we de verandering van daar in waar. Tot slot bespreek ik een ander heet hangijzer: de vrienden waarmee in plaats van de vrienden met wie.
Van d-vormen naar w-vormen
We gaan terug naar de dertiende eeuw, de tijd van het Middelnederlands. In het epos Van den Vos Reynaerde komen enkel en alleen d-vormen voor. In onderstaand overzicht staan vijf voorbeelden. Het eerste is zelfs de eerste zin van het hele werk.

Uit onderzoek van Van der Horst & Storm (1991)2 blijkt dat in de dertiende en veertiende eeuw in de schrijftaal alleen nog het betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord daar (daarover, daarin, daarvan etc.) werd gebruikt. Pas in de vijftiende eeuw vinden Van der Horst & Storm de eerste w-vormen in hun tekstcorpus.
Vanaf de zestiende eeuw worden de d-vormen zeldzamer en de w-vormen frequenter. In de negentiende eeuw leggen de d-vormen het in de schrijftaal definitief af tegen de w-vormen. Hieronder staan de percentages uit het onderzoek:

De verandering van daar in waar is nu geheel voltooid. Het gebruik van d-vormen wordt niet meer geaccepteerd, noch in de spreektaal, noch in de schrijftaal. Het huis daar hij woont is simpelweg geen Nederlands meer.
Conservatieve streektalen
De d-vorm is uit de standaardtaal verdwenen, maar bepaalde streektalen hebben – zoals wel vaker – de oude situatie bewaard. Mijn grootouders gebruikten nog volop d-vormen in hun Drunens (Midden-Brabants)3:
(10) Dè zen dinger dòr ge niks meej kant. (Dat zijn dingen waar je niets mee kunt.)
(11) ’t Huis dòr ze wonde, is nou hîmmel weg. (Het huis waar ze woonden, is nu helemaal weg.)
(12) Dieje fietsemaoker dòr gij ’t onderlest oover hat, hoe hiette diej ok awir? (Die fietsenmaker over wie je het laatst had, hoe heette die ook alweer?)
De vrienden waarmee
Bij zin 12 vertaal ik dòroover met over wie. Ik had ook waarover kunnen gebruiken, maar dan waren sommige lezers gaan protesteren. Het verwijzen naar personen met betrekkelijke voornaamwoordelijke bijwoorden, zoals in de fietsenmaker waarover en de vrienden waarmee, wordt namelijk door sommigen afgekeurd: het zou alleen bij dingen mogen, zoals in de fiets waarmee.
Die mensen zijn roomser dan de paus, want taaladviesdiensten zijn een stuk genuanceerder4: het is allebei juist, maar in geschreven contexten hebben omschrijvingen met wie (de vrienden met wie) de voorkeur. De taaladviesdiensten nemen dat standpunt niet voor niets in, want we hebben te maken met een taalregel die nooit heeft bestaan in de grammatica van moedertaalsprekers, maar die aan de schrijftafel uit de duim is gezogen en zo vaak herhaald is dat mensen erin zijn gaan geloven.
Zo oud als de betrekkelijke voornaamwoordelijke bijwoorden zijn, zo lang worden ze al bij personen gebruikt. Eerst waren dat d-vormen, later w-vormen. Ook Van den vos Reynaerde staat er bol van. Een voorbeeld is de eerder genoemde zin 6 uit het dertiende-eeuwse Van den vos Reynaerde:
(6) Niemand, Tybeert, daer ic mi nu bet up verlate dan up hu. (Niemand, Tybeert, in wie ik nu meer vertrouwen heb dan in u.)
Daerup is de directe voorganger van waarop.
Veranderende standaarden
De standaardtaal is er niet voor niets: we hebben nu eenmaal een neutraal register nodig, een register dat geschikt is voor formele teksten in het hele taalgebied en dat voor iedereen acceptabel is. Maar het is goed om voor ogen te houden dat ook standaarden veranderen. Wat nu iedereen accepteert, werd ooit door niemand gezegd, en wat ooit iedereen zei, accepteert nu niemand meer.
- Na bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden is wat al geaccepteerd: het mooiste wat, iets wat, al wat. Naar hele zinnen verwijzen kan alleen wat:
(I) Ze komen vanavond, wat ik heel fijn vind.
In het Middelnederlands werd in zo’n zin nog dat gebruikt.
Als vorm met ingesloten antecedent is ook alleen wat mogelijk:
(II) Wat zij schrijft, is goed.
In het Middelnederlands was ook dat anders:
(III) Dat si scrivet, es goet.
Door de eeuwen heen is dat dus in steeds meer contexten veranderd in wat. Het is niet te zeggen of en wanneer het paard dat uit het Nederlands verdwijnt. Historische taalkundigen beschrijven het klimaat en zijn geen weersvoorspellers. In Vlaanderen heeft het paard wat bij mijn weten overigens nog niet of nauwelijks voet aan de grond gekregen.
Lees hier alles over de geschiedenis van dat en wat: https://www.dbnl.org/tekst/_taa008198801_01/_taa008198801_01_0022.php#247 - Lees hier het hele artikel: https://www.dbnl.org/tekst/_tij003199101_01/_tij003199101_01_0007.php
- Een bijzonderheid van dat dialect is dat d-vormen alleen in gesplitste vorm voorkomen (dòr … meej); ongesplitste d-vormen (dòrmeej) komen niet voor. Ze zijn ongrammaticaal. Gesplitst worden alleen w-vormen, die door de invloed van het Nederlands in de afgelopen eeuw frequenter zijn geworden: dinger wòrmeej dè ge niks kant.
- https://taaladvies.net/taal/advies/vraag/887/waarmee_met_wie_de_mensen_ik_samenwerk/
https://onzetaal.nl/taaladvies/de-vrouw-waarvan-van-wie-hij-houdt/
Geef een reactie