Ei is een van de weinige woorden die een meervoud op -eren hebben. Waar komt die bijzondere meervoudsuitgang vandaan? In dit artikel kijken we naar zijn herkomst en naar de meervoudsvormen in de andere West-Germaanse talen – waaronder de streektalen van Nederland en België.

Een kleine onzijdige groep
Het aantal woorden dat in het Standaardnederlands een meervoud op -eren heeft, is op drie handen te tellen:

Historisch gezien hoort ook kleed met zijn meervoud kleren erbij. Dat meervoud komt namelijk van klederen; denk aan klederdracht. Kleed had ooit als hoofdbetekenis kledingstuk. Die betekenis is bewaard in de meervoudsvorm kleren, maar het enkelvoud kleed heeft een eigen betekenis gekregen, waar een nieuw meervoud kleden bij is gevormd.
Wat deze woorden met een -eren-meervoud met elkaar gemeen hebben, is dat ze onzijdig zijn: het zijn het-woorden. Dat is geen toeval. Ze stammen af van een Proto-Germaanse onzijdige verbuigingsgroep – dat wil zeggen: een groep woorden met dezelfde set naamvalsvormen.
Een van de kenmerken van die verbuigingsgroep was dat de woorden twee stammen hadden: een stam voor de nominativus en accusativus enkelvoud (de naamvallen voor het onderwerp en het lijdend voorwerp) en een stam voor alle andere naamvallen. Dat was zeker geen Germaanse rariteit: de verbuigingsgroep bestond ook in andere Indo-Europese talen, zoals het Latijn, het Oudgrieks en het Sanskriet. Hieronder zie je de overeenkomsten tussen de verwante verbuigingen van *ajjaz (ei) en van het Latijnse genus (soort). Per taal staan in het linkerrijtje de enkelvoudsvormen en in het rechterrijtje de meervoudsvormen. Let op het verschil tussen de oranje stam, die maar in twee naamvallen in het enkelvoud voorkomt, en de blauwe:

De /z/ wordt een /r/
Om eieren te verklaren blijven we even bij het Latijn. Typisch aan de Latijnse verbuiging van genus is dat de blauwe naamvalsvormen een r hebben. Het meervoud is bijvoorbeeld genera. In het Proto-Italisch, de voorouder van het Latijn, was die /r/ nog een /z/: genera was *genezā. En met die /z/ lijken zulke vormen ineens meer op de Germaanse, zoals *ajjizō, het meervoud van *ajjaz.
Op weg naar het klassieke Latijn veranderden alle oude /z/-klanken in een /r/. Die verandering heeft een eigen naam: rotacisme. Rotacisme verklaart waarom iūs (recht; denk aan jus in bello (oorlogsrecht), justitie) in de verbogen naamvallen de stam iūr– heeft (denk aan ex jure, jurisdictie). Een ander voorbeeld is opus (werk) met zijn meervoud opera, dat later zelf een enkelvoud werd.
Terug naar het Germaans. In het Proto-West-Germaans, de fase die op het Proto-Germaans volgde in Noord-West-Europa, vond precies dezelfde rotacismeverandering plaats: de /z/ veranderde in een /r/. De effecten daarvan zie je onder andere in waren (< PGm. *wēzum) tegenover was (< *was) verloren (< *fraluzanaz) tegenover verliezen (< *fraleusaną) en meer (< *maizô) tegenover meest (< *maistaz).
Door dat rotacisme veranderde ook de /z/ in de verbuigingsgroep in kwestie in een /r/, die in Proto-West-Germaanse reconstructies als <ʀ> geschreven wordt: -iz- werd -iʀ-. Vergelijk de twee fases (waarbij -az in het enkelvoud gewoon verdween):

Met *ajjizō > *aijiʀu gebeurde in het Germaans dus precies hetzelfde als wat er met *genezā > genera gebeurd was in het Latijn. Dat was overigens toeval: de Latijnse ontwikkeling vond eeuwen eerder plaats. Rotacisme komt nu eenmaal vaak voor in de geschiedenis van talen.
Van stamvariant tot meervoudsuitgang
In het West-Germaans was -iʀ- dus nog geen meervoudsuitgang: het was nog niet meer dan een variant van de stam die in bijna alle naamvallen werd gebruikt, behalve twee van het enkelvoud: *aij.
In de dochtertalen kwam daar verandering in: de /r/-stam bleef in het meervoud, waar hij in elke vorm zat, terwijl hij in het enkelvoud werd vervangen door de ‘kale’ stam met uitgangen uit een andere verbuigingsgroep. Vergelijk hieronder het Proto-West-Germaans met het daaruit ontstane Oudengels:

Datzelfde lot onderging het woord in het Oudnederlands en het Oudhoogduits. Uiteindelijk kwamen er in het Middelnederlands de volgende vormen uit. Vergelijk die met de daar nog altijd sterk op lijkende Duitse verbuiging:

In het Middelnederlands bestond zowel de meervoudsvorm eier als eiere. De uitgang -re van die nevenvorm is te vergelijken met die van hoen(d)re en been(d)re, nevenvormen van hoener en beener. -Re in plaats van -er kwam veel voor in het Middelnederlands: vergelijk don(d)re en min(d)re met de huidige vormen donder en minder, en derre met het huidige dezer (als in een dezer dagen). De vorm *eire was niet mogelijk, doordat een r niet direct op een tweeklank kon volgen; vandaar eiere tegenover hoen(d)re. In de dativus kwam er een -n bij, net als nog steeds in het Duits: eieren, Eiern. Vergelijk het Oudengelse ǣġrum.
Een extra duidelijk meervoud
De groep woorden die in het Middelnederlands een meervoud op -er/-ere/-re had, was toen al klein. Vergeleken met de duizenden woorden die meervoudsuitgangen als -e, -en en -s hadden, waren deze r-vormen dus ver in de minderheid. Op den duur ontstond daardoor in de westelijke dialecten de behoefte aan een duidelijker herkenbaar meervoud. Mensen gingen bijvoorbeeld -en toevoegen: eieren. Die vorm heeft uiteindelijk het Standaardnederlands gehaald.
Vergelijk wat er nu in de spreektaal gebeurt met woorden als musea. De uit het Latijn overgenomen uitgang -a is zeldzaam en voelt niet eigen. Daardoor voegen mensen weleens een extra -s toe – een zeer frequente, duidelijke meervoudsuitgang: musea’s. In het Standaardnederlands wordt musea’s nu als dubbelop gezien (een vorm die mensen maar al te graag bespotten), maar historisch bekeken is eieren net zo goed dubbelop.
Andere oplossingen
De extra uitgang -en komt – met afgesleten /n/ – ook in westelijke streektalen voor: aiere (Zaandam), aaëre (Antwerpen). Westelijk is ook de toevoeging van /s/ in plaats van /n/: aaiers (Hoeksche Waard), eiers (Bergen op Zoom), aiers (Zoutelande), eejers (Brugge). Denk ook aan de schertsende Nederlandse vorm kinders.
In het oosten van ons taalgebied – in het Oost-Brabants, Limburgs en Nedersaksisch – is de r-vorm intact gebleven: aaier (Tilburg), aeier (Nuenen, met /æː/), eier (Maastricht, Assen). Een bijzondere vorm is aar uit onder andere Mierlo in Oost-Brabant: daarin is de /j/ van het enkelvoud aai verdwenen, via de tussenvorm aair. Denk aan wat ik eerder zei over tweeklanken en r’en die niet samengaan.
In bepaalde talen heeft heranalyse plaatsgevonden: de r-uitgang van het meervoud werd opgevat als onderdeel van de stam en breidde zich uit naar het enkelvoud. Voorbeelden zijn het Afrikaanse enkelvoud eier naast het meervoud eiers en het Brusselse èèr naast het meervoud èère. Eiers en èère werden dus opgevat als eier+s en èèr+e en niet meer als ei+ers en èè-re. Vervolgens werd een nieuw enkelvoud gemaakt door er de -s en -e van af te halen: eier en èèr.1
Dat is overigens ook gebeurd met ons woord spaander: oorspronkelijk is dat het meervoud van spaan. Uit het meervoud spaanders werd een nieuw enkelvoud spaander gedistilleerd.
Het Fries doet helemaal niet aan r’en: die taal heeft de meervoudsvorm aaien bij het enkelvoud aai.
Eggs
Het Engels is een vreemde eend in de bijt: die taal heeft egg met het meervoud eggs – zonder /r/ en met een /ɡ/ die de andere West-Germaanse talen niet hebben. Hoe komt dat? Egg komt niet van het Oudengelse ǣġ (spreek uit: /æːj/, met de klinker van het Engelse bad), waarin de ġ niet meer was dan een creatief gespelde /j/.
Egg en eggs zijn oorspronkelijk niet Engels en zelfs niet West-Germaans. Het zijn vormen die in het noorden van Groot-Brittannië overgenomen werden uit het Oudnoors, een Noord-Germaanse taal waarin het woord de vorm egg had, met egg als meervoud. Egg had zich ontwikkeld uit de Proto-Germaanse nevenvorm ajją, met ajjō als geheel r-loos meervoud.
In het Middelengels was er een tijdje concurrentie tussen egg met zijn meervoud eggs en de uit het Oudengels geëvolueerde vormen ey en eyren (ook een dubbel meervoud, net als children). Er is in de vijftiende eeuw een misverstand opgetekend tussen een noordelijke verkoper die met eggs aankwam en een zuidelijke vrouw die eyren wilde hebben:
And the good wyf answerde, that she coude speke no frenshe. And the marchaunt was angry, for he also coude speke no frenshe, but wolde have hadde egges, and she understode hym not.
Caxton (vijftiende eeuw)
Uiteindelijk verdween ey, mogelijk doordat het dezelfde klank had gekregen als eye. Met egg kon je verwarring vermijden – althans toen die vorm ook in het zuiden voet aan de grond had gekregen en mensen het niet meer aan de stok kregen met verkopers.
Ovum
Het woord ei heeft familie in de Romaanse talen: het Franse œuf, het Spaanse huevo, het Italiaanse uovo, het Portugese ovo en het Roemeense ou. Die vormen komen van het Proto-Romaanse *ovu, een vorm met een korte o die was ontstaan naast het Latijnse ōvum met lange o. Het woord ōvum kwam op zijn beurt van het Proto-Indo-Europese *h₂ōwyóm. In het Latijn viel de /j/-klank *-y– weg en bleef de /w/ bewaard (geschreven als v), die later in de Romaanse talen onder andere een /v/ werd: uovo etc. In het Proto-Germaans bleef juist de /j/: *ajją. Let op de uitgang -ą (een nasale /ɑ̃/ zoals in het Franse an): dat was de oorspronkelijk uitgang, die uit -om was ontstaan. De uitgang -az met zijn bijbehorende -iz-vormen – waar het aan het begin van dit artikel allemaal om te doen was en waar de uitgang -er uit ontstond – was een latere vervanger die in het westelijke Proto-Germaans ontstond. Zoals gezegd stamt het Oudnoorse egg van de -ą-vorm af.
Kortom: een ei kan voor vogels van diverse pluimage zorgen.
- Ik heb me bij het citeren van de streektaalvormen gebaseerd op de Reeks Nederlandse Dialectatlassen, die in delen gepubliceerd is tussen 1925 en 1967. De genoemde vormen kunnen gedateerd zijn: de dialecten zijn in de afgelopen eeuw sterk vernederlandst. Herken je jouw dialect er niet in, dan is dat in de tussentijd dus veranderd.
Kun je meer vertellen over wanneer het Nederlands een g-klank heeft en het Engels niet, en andersom.
LikeLike
Dat is een brede vraag! Ik hoop dat ik hem goed heb begrepen. Hieronder probeer ik hem te beantwoorden. Mocht ik hem verkeerd hebben begrepen, dan hoor ik het graag.
Vooraf: onze Nederlandse wrijfklank g van ‘geven’ noem ik in het vervolg /ɣ/ (even ongeacht of ie nou hard of zacht is) en de Engelse plofklank g van ‘to give’ noem ik /ɡ/.
HET WOORDBEGIN
(1) Onze /ɣ/ in ‘gaan’ en ‘geel’ was ooit een /ɡ/, zoals in het Engelse ‘to go’, het Duitse ‘gehen’ en het Friese ‘gean’. In de 11e eeuw werd het de wrijfklank /ɣ/ in het Nederlands.
(2) In het Oudengels veranderde de /ɡ/ in een /j/ voor klinkers die je voor in de mond uitspreekt, zoals i in e. Daardoor heb je ‘gisteren’, ‘gelden’ en ‘geel’ tegenover ‘yesterday’, ‘to yield’ en ‘yellow’.
(3) Hoe zit het dan met ‘to give’ vs. ‘geven’ en ‘to forget’ vs. ‘vergeten’? Dat zijn immers /ɡ/’s en niet /j/’s, terwijl er een i of e op volgt. Die woorden heeft het Engels uit het Oudnoors overgenomen in de Vikingtijd. ‘To give’ zou ‘to yive’ zijn geweest als Groot-Brittannië niet was binnengevallen.
HET WOORDMIDDEN EN -EIND
(4) Vergeleken met het Engelse ‘finger’ (uitgesproken als ‘fin/ɡ/er’) heeft het Nederlands geen g-klank meer in ‘vinger’, maar in het Middelnederlands was dat nog wel zo. Zo had ‘coningen’ een /g/, die op het woordeind stemloos was: een /k/ dus: ‘coninc’; vergelijk ‘koninkrijk’ en ‘koninklijk’.
(5) Zoals de /g/ op het woordbegin in bepaalde gevallen een /j/ werd, werd een oude dubbele /gg/ in zulke gevallen een dzj-klank: ‘bridge’ vs. ‘brug’ (< 'brugge'), 'wedge' vs. 'wig' (< 'wigge').
(6) Een enkelvoudige /g/ werd weer een /j/: 'day' vs. 'dag', 'way' vs. 'weg', 'eye' vs. 'oog'.
(7) In andere gevallen had het Oudengels ook een wrijfklank, net als wij. Die klank is op allerlei manieren aan zijn eind gekomen:
– verandering in een /j/: 'rain' vs. 'regen'
– verandering in een /f/: 'enough' vs. 'genoeg', 'to laugh' vs. 'lachen'
– algehele verdwijning: 'fowl' vs. 'vogel', 'to plough' vs. 'ploegen', 'though' vs. 'doch', 'to bough' vs. 'buigen', 'thought' vs. 'dacht'
(8) De /g/ in woorden als 'egg' en 'big' komt uit het Oudnoors. De meeste /g/'s op het woordeind komen uit andere talen, of ontstonden soms door een onregelmatige verandering in het Engels zelf.
LikeLike
Verhaal doet me denken aan een leuk dialectverschil in het Jiddisch. In Amerika/Israël alsook in de YIVO-standaard spreekt men van an ey un tsvey eyer (transliteratiekeuze geheel eigen). Echter spreekt men in Antwerpen vandaag de dag onder invloed van het Nederlands van an ey un tsvey eyern (ik negeer hier even een andere klankverschuiving in Chasiddisch Jiddisch).
LikeGeliked door 1 persoon
Dat is interessant, bedankt! Mooi hoe verwante talen elkaar kunnen beïnvloeden via tweetalige sprekers.
LikeLike