Liggen, leggen en lotgenoten

De werkwoorden liggen en leggen lijken verdacht veel op elkaar en hun betekenis is ook nog eens verwant: als je een boek ergens neerlegt, zorg je ervoor dat het daar komt te liggen. Die gelijkenis is geen toeval: leggen is een afleiding van liggen. Het mechanisme waarmee het ervan afgeleid is, vinden we bij nog heel wat meer woorden. Vandaag bekijken we dat mechanisme.

Causatieven
Leggen is een zogeheten causatief van liggen. Causatieven zijn werkwoorden die het laten gebeuren van een handeling uitdrukken: leggen is ‘doen liggen’. Twee andere voorbeelden zijn zetten, dat ‘doen zitten’ betekent, en drenken, dat ‘doen drinken’ betekent.

Vergelijk je paren als liggen en leggen, dat zie je dat ze verschillen in hun klinker. Je zou kunnen zeggen: het basiswerkwoord heeft een i en de causatief heeft een e. Maar dat is niet het hele verhaal.

Neem voeren, vellen en leiden. Voeren – in de betekenis van ‘brengen’, niet in die van ‘voederen’ – is de causatief van varen, dat oorspronkelijk ‘gaan’ betekende. Voer je goederen het land uit, dan zorg je ervoor dat ze het land uit gaan. Vellen komt van vallen. Als je een boom velt, zorg je ervoor dat hij valt. Leiden komt van lijden. Lang geleden betekende lijden ‘gaan’; die betekenis zit nog in overlijden, een synoniem van overgaan. Leiden is dus ervoor zorgen dat iets gaat zoals je wilt. In deze woordparen vinden we heel andere klinkercombinaties. Zit er dan toch geen patroon in? Toch wel! Maar daarvoor moeten we naar het Proto-Germaans, de verre voorouder van het Nederlands.

Een combinatie van drie
In het Proto-Germaans werden causatieven op een regelmatige manier gevormd met drie elementen:

  • enkelvoudsstam van de verleden tijd + -(i)j- + uitgang

De eerste twee elementen hebben wat uitleg nodig. We beginnen met die enkelvoudsstam van de verleden tijd.

Ic dranc en wī dronken
In het huidige Nederlands hebben sterke werkwoorden doorgaans één stam in de verleden tijd: bij drinken hoort dronk- en daar leid je alle vormen van af: ik dronk, wij dronken en voorheen ook gij dronkt. Er is maar één groep sterke werkwoorden waarbij dat niet zo is, maar die groep valt vanwege de spelling nauwelijks op: bij nemen hoort nam- in het enkelvoud maar naam- in het meervoud: ik nam maar wij namen en gij naamt.

In het Middelnederlands was de situatie anders. Het was toen ic dranc en wī dronken. Ook werkwoorden als bīten ‘bijten’ hadden er twee: ic bêet, uitgesproken als beeët [beə̯t], en wī beten, uitgesproken als beten [beːtən]. In de loop der eeuwen verloor het Nederlands de enkelvoudsklinker: ic dranc werd ik dronk.

Het oude klinkerverschil verklaart waarom de verleden tijd van het Engelse to drink een a heeft: I drank, net als die van het Duitse trinken: ich trank. Die twee talen zijn doorgaans de meervoudsklinker verloren, al is het Engels erg wispelturig geweest: to ride heeft de enkelvoudsklinker in I rode, terwijl to bite de meervoudsklinker heeft in I bit.

*Lag + j + aną maakt leggen
Terug naar de causatieven. Die werden dus gevormd met de stam van het enkelvoud van de verleden tijd. Daarachter kwam het achtervoegsel *-i(j)-, waarover later meer. In het geval van het hele werkwoord volgde de uitgang *-aną, de voorloper van -en.

Neem *ligjaną, de voorloper van liggen. De verledentijdsstam was *lag- en de causatief was dus *lagjaną, oftewel leggen. Wanneer de stam een lange lettergreep had (dus een lettergreep met een lange klinker, tweeklank of twee eindmedeklinkers) dan verscheen er een extra -i-: bij *drinkaną hoorde *drankijaną (spreek uit: drang-kie-jah-nã [ˈdrɑŋ.ki.jɑ.nɑ̃]).

Hieronder vind je een overzicht met acht causatieven. Na de afbeelding vertel ik hoe uit de blauwe Germaanse vormen de hedendaagse werkwoorden ontstonden, want er is iets bijzonders gebeurd met de klinkers.

Umlaut
Kijk je naar de oranje vormen, dan valt op dat de klinkers relatief veel lijken op die van de dochterwoorden: *wakāną werd waken, windaną werd winden, fallaną werd vallen. Bij de blauwe woorden is dat niet het geval. Van de a van *wakjaną zien we in wekken niets terug. Waar is dat door gekomen? Umlaut.

Bij het woord umlaut denk je misschien aan de puntjes op de Duitse ä, ö en ü. Die puntjes heten inderdaad ook umlaut, maar die naam hebben ze te danken aan het taalverschijnsel dat zorgde voor de klánk van ä, ö en ü.

Fuß en Füße
In de geschiedenis van de Germaanse talen was umlaut een speciaal type klinkerverandering. Daar waren meerdere smaken van, maar het type waar we het vandaag over hebben is i-umlaut. In de jonge Germaanse talen zorgden de i en de j (de medeklinkerversie van de i) er in bepaalde woorden voor dat de klinker die eraan voorafging, van klank veranderde. Een voorbeeld: het Proto-West-Germaanse meervoud van *fōt ‘voet’ was *fōti. Het enkelvoud veranderde in het Duits in Fuß, maar het meervoud werd Füße. Die ü hebben we te danken aan de i in de lettergreep erna.

Op weg naar het hedendaagse Duits verdween die i, maar de geümlaute klinker bleef. Omdat het Latijnse alfabet geen aparte letter voor deze klank had, schreef men aanvankelijk een e na of boven de klinker: tränken was traenken. Later werd die e veranderd in de twee umlautpuntjes die we nu kennen.

Maar wacht: hoe kan een klinker veranderen door een i in de volgende lettergreep? Daarvoor moeten we naar de fonetiek.

Smokkelen met je tong
De i en de j spreek je vooraan in de mond uit, met een tong die heel dicht bij het gehemelte komt. Dat wil zeggen: je tong gaat richting je voortanden. Spreek de ie en de oe maar eens een aantal keer achter elkaar uit. Je voelt je tong verhuizen. De j zit op dezelfde plek als de ie. Het is er de medeklinkertegenhanger van.

Omdat onze voorouders lui waren als ze spraken (net zo lui als wij, overigens), gingen ze bij het uitspreken van woorden als wakjaną smokkelen: ze gingen met hun tong alvast naar de j toe terwijl ze nog bij de a waren. De a is een klinker waarbij je tong juist op de bodem ligt. Til je hem iets op – om alvast wat meters te maken in de aanloop naar die hoge i/j-positie – dan kom je uit bij een è. Daarmee wil ik niet zeggen dat je wakjaną automatisch uitspreekt als wekjaną – zeker niet – maar in de loop van vele jaren kan zo’n a wel steeds è-achtiger worden, doordat je tong steeds een fractie van een millimeter extra smokkelt. Iedere nieuwe generatie had een iets è-achtigere a, totdat het een echte è was.

Niet overal evenveel
Die i’s en j’s hebben niet in alle talen evenveel veranderd. In het Hollands, dat aan de basis van het Standaardnederlands ligt, zijn er maar weinig umlautklinkers ontstaan, doordat de i en j er al vroeg wegvielen of een stomme e werden. Het meervoud van voet is gewoon voeten.

In buurtalen is dat anders. De oostelijke streektalen van ons land hebben veel meer gevallen van umlaut dan de westelijke. In het Oost-Brabants heeft het meervoud van voewt bijvoorbeeld wel umlaut: vuujt. Het Limburgs heeft voot en veut. In het Engels is er een handjevol relichten, waaronder het meervoud feet bij foot. Denk ook aan mouse en mice, Maus en Mäuse en het Limburgse moes en muus.1

Causatieven met en zonder umlaut
Weer terug naar de causatieven. Dat zijn woorden waarin de i’s en j’s zelfs in het Hollands voor umlaut zorgden, net als in het Engels, Duits en Fries. *Satjaną werd zetten, setzen, to set en sette. *Drankijaną werd drenken, tränken, to drench en drinzje. Het Duits is een beetje slordig geweest met zijn umlautpuntjes, want je zou sätzen verwachten.

Een uitzondering in het schema is voeren. Met umlaut zou *fōrijaną in vuren zijn veranderd, en dat is dan ook de vorm die het woord in mijn Midden-Brabantse dialect heeft. Vergelijk ook het Duitse führen. Ook zogen, de causatief van zuigen, is in het Nederlands umlautloos, maar bijvoorbeeld in het Drents is het zeugen, en in het Duits säugen.

Soms zijn de klinkerrelaties door slijtage vertroebeld geraakt. Neem het Engelse to lie ‘liggen’ tegenover to lay ‘leggen’. In het Oudengels was die relatie nog duidelijk: liċġan (spreek uit: lied-dzjan [lid.d͡ʒɑn]) tegenover leċġan (led-dzjan [led.d͡ʒɑn]).

Tam en temmen
Hetzelfde mechanisme vinden we bij woorden als tam en temmen. Tam is een bijvoeglijk naamwoord en temmen is een werkwoord dat ‘tam maken’ betekent. Temmen is op dezelfde manier afgeleid van tam als drenken van drinken: stam plus *-(i)janą. En daar hoorde natuurlijk umlaut bij.

Wat ik bij de causatieven nog niet had verteld: de i en de j zorgden in het Engels voor een medeklinkerverandering. Net zoals de umlautklinkers verder naar voren in de mond werden uitgesproken, verschoven ook de k en de g naar voren. Daar kwam respectievelijk een tsj- en een dzj-klank uit: bij to drink hoort to drench, bij long (nu zonder g-klank) hoorde tot voor kort to linge. Ook in het Fries zien we dat effect soms: bij drinke hoort drinzje ‘drenken’.

Er zijn ook werkwoorden die afgeleid zijn van zelfstandige naamwoorden. Zo komt dekken van dak: dekken is ‘van een dak voorzien’. En vertellen is verwant aan taal. Hieronder volgt een overzicht. Tot slot zal ik nog iets over de samenval van leggen en liggen in Holland vertellen.

Leggen in het Hollands
In Hollandse en andere westelijke dialecten zijn leggen en liggen samengevallen. Je hoort daar bijvoorbeeld:
(1) Hij leg te maffe. (‘Hij ligt te slapen.’)
Hoe is dat zo gekomen? In het late westelijke Middelnederlands waren de tweede en derde persoon van allebei de werkwoorden leis en leit.2 Du leis betekende dus ‘jij ligt’ en ‘jij legt’; hij leit ‘hij ligt’ en ‘hij legt’. Die samenval was door regelmatige klankveranderingen ontstaan. Zie daarover dit artikel. Doordat leis en leit gelijk waren, werden de werkwoorden in Holland verward en vielen ze samen. Ook in Friesland zijn de werkwoorden samengevallen: lizze betekent ‘liggen’ en ‘leggen’. Zie onderstaande kaart van Jan Stroop; links van de lijn zijn leggen en liggen (en hun plaatselijke varianten) samengevallen:

In het Standaardnederlands in wording, dat grotendeels op het Hollands geënt is, werden liggen en leggen kunstmatig gescheiden, op basis van dialecten waarin ze nog niet waren samengevallen. Die ingreep is gelukt en daaraan danken we het huidige onderscheid.

Er zijn tot slot nog wel meer gevallen waarin een causatief werkwoord samengevallen of gemixt is met het basiswerkwoord. Zo was zwemmen oorspronkelijk zwimmen (to swim, schwimmen) maar de tegenwoordige tijd is in de standaardtaal overgenomen van zwemmen ‘doen drijven’. In het Duits is hangen, hing, gehangen ‘hangen’ (als in De jas hangt aan de kapstok) gemixt met hängen, hängte, gehängt ‘doen hangen’ (als in De jas aan de kapstok hangen), met als resultaat hängen, hing, gehangen.

  1. Een typisch verschil tussen enerzijds West- en Midden-Brabant en anderzijds Oost-Brabant is bijvoorbeeld het feit dat de Oost-Brabantse dialecten bol staan van de umlautvormen in werkwoorden, meervoudsvormen en verkleinwoorden: ’t menneke lûpt nòr de bm (het mannetje loopt naar de bomen) versus het meer westelijke ’t manneke lôpt nòr de bme.
  2. In mijn Midden-Brabants is de derde persoon van beide werkwoorden nog steeds hetzelfde: hij leej betekent ‘hij ligt’ en ‘hij legt’. In Drunen is het onderscheid tussen ligge en legge wel intact gebleven; in Waalwijk, één kilometer naar het westen, niet. Zie de kaart hierboven.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: