In het Nederlands noemen we een jong schaap een lam. Als zijn geestelijke capaciteiten teleurstellen, noemen we het ook dom. In het Duits is het dan een Lamm dat dumm is, en in het Engels een lamb dat dumb is. Al die woorden eindigen in de uitspraak op een /m/, maar in het Engels schrijf je er een b achteraan. Waar komt die Engelse b vandaan?
Het antwoord heeft iets te maken met het feit dat we koning uitspreken met -ng maar koninklijk met -nk. Hoe dat precies zit, vertel ik je in dit artikel. We beginnen met een kenmerk van een Nederlands accent in het Engels, want ook dat is van belang voor het verhaal.
In dit artikel gebruik ik tekens uit het Internationaal Fonetisch Alfabet. Soms is dat nodig, omdat het dan gaat over het verschil tussen de uitspraak en de spelling. Waar ik een bijzonder fonetisch teken gebruik, vertel ik of laat ik horen hoe het klinkt.
Engels met een Nederlands accent
Typisch voor een Nederlands accent in het Engels is wat er met medeklinkers op het woordeind gebeurt. Neem de volgende zin:
(1) The roads are filled with old and new cars.
Laat je hem door een Nederlandstalige met een sterk accent uitspreken, dan is de kans groot dat je iets krijgt als in de audio eronder. Let daarbij op wat er met de vetgedrukte d’s, s’en en th uit de zin gebeurt.
Wat is er zo Nederlands aan deze uitspraak? De vetgedrukte medeklinkers worden stemloos uitgesproken. De Engelse d’s worden een /t/ en de s’en klinken als een /s/. Ook de th van with is stemloos: /θ/, de klank waar thick /θɪk/ mee begint.
In het Engels van moedertaalsprekers gaat dat anders.1 Daar worden de vetgedrukte letters stemhebbend uitgesproken. De d’s van roads, filled en old klinken daar dus ook echt als /d/’s. De th van with is niet de /θ/ van thick maar de stemhebbende /ð/ van this. De s’en van roads en cars staan voor een /z/.
We noemen zulke medeklinkers stemhebbend omdat onze stembanden trillen als we ze uitspreken. Hou je je hand op je keel als je een /z/ uitspreekt ("zzz"), dan voel je iets vibreren. Bij een /s/ ("sss") is dat niet zo.
Hieronder hoor je de zin van zojuist nogmaals, maar nu met stemhebbende medeklinkers:
(1) The roads are filled with old and new cars.
Waarom is roa/ts/ in de plaats van roa/dz/ zo typisch voor een Nederlands accent? Wij maken in het Nederlands zelf geen onderscheid tussen stemloze en stemhebbende medeklinkers op het woordeind. Onze Nederlandse oren zijn niet getraind om dat verschil te horen, en onze mond heeft oefening nodig om het verschil te maken.
‘Ho, Yoïn,’ zul je nu misschien zeggen, ‘maar bont is toch iets anders dan bond?’ Dat is het zeker, maar alleen qua spelling en betekenis – niet qua uitspraak. Zowel bont als bond spreken we uit als /bɔnt/ – met een /t/ dus.
Daarin verschillen we dus van het Engels. In die taal klinkt de tegenwoordige tijd I bend /bɛnd/ ‘ik buig’ ook echt anders dan de verleden tijd I bent /bɛnt/ ‘ik boog’:
Middeleeuwse spelling
In het Nederlands spellen we bond met een d omdat het meervoud bonden is. We gaan dus uit van de stam bond en die spellen we altijd hetzelfde, of er nu een /t/ of een /d/ klinkt. Dat is een van de beginsels van de Nederlandse spelling.
In de middeleeuwen ging dat anders: toen werd gewoon bont geschreven, ongeacht het meervoud. Hoorde je een /t/, dan schreef je een /t/. De verleden tijd van staen was dus ook ic stont tegenover wi stonden, en in de derde persoon enkelvoud van vinden was er geen gedoe met -dt: gewoon si vint.
Schrijfwijzen als ik stont en zij vint gaan tegenwoordig in tegen onze spellingregels, maar ze zijn in principe niet vreemder dan ik leef en roos in de plaats van ik leev en rooz. Leven heeft immers de stam leev en rozen de stam rooz, maar hun eindmedeklinkers schrijven we wél zoals we ze horen: een f en een s.
Een doorwerkende regel
Dat veel Nederlandstaligen roa/dz/ uitspreken als roa/ts/ komt door een eeuwenoude uitspraakregel. Daarmee doel ik niet op een schoolmeesterregel. Het is geen opgelegde regel. Met een uitspraakregel bedoel ik dat er in het Nederlands ooit een regelmatige klankverandering is opgetreden die nog altijd actief is.
Gewoonlijk zijn klankveranderingen na verloop van tijd uitgewerkt. Zie ze als een machine die een tijdje wordt aangezet.
Een voorbeeld van zo’n verandering is die van findan in vinden. In het late Oudnederlands werden wrijfklanken op het woordbegin stemhebbend. De stemloze wrijfklank /f/ werd dus een stemhebbende /v/, zoals in het voorbeeld, en de /s/ werd een /z/. In het Engels, Fries en Duits heeft die verandering niet plaatsgevonden: to find, fine en finden.
Nadat onze /f/’en en /s/’en in /v/’s en /z/’en waren veranderd, ging de machine uit. Toen er nieuwe /f/- en /s/-woorden onze taal binnen kwamen, zoals fijn en sein uit het Frans, kregen die geen /v/ en /z/ meer. De machine stond al uit.
Bij een andere Oudnederlandse verandering was dat anders. Alle plofklanken – zoals /b/ en /d/ – en alle wrijfklanken – zoals /v/ en /z/ – werden op het woordeind stemloos: /p/ en /t/, en /f/ en /s/. Daardoor veranderde het West-Germaanse *wind met een /d/ bijvoorbeeld in het Oudnederlandse wint met een /t/. (Pas later zijn we wind gaan spellen, maar dat heeft dus niks met de uitspraak te maken.) Deze klankverandering vond ook plaats in het Duits en Fries, maar het Engels deed niet mee: wind is daar nu nog altijd /wɪnd/.
In de taalwetenschap wordt deze regel Auslautverhärtung 'eindklankverharding', final devoicing 'eindverstemlozing' of eindklankverscherping genoemd. Hij bestaat in veel talen.
Het bijzondere van deze klankverandering is dat de machine nog altijd aanstaat. De regel is dus nog altijd van kracht.2 Komt er een nieuw woord onze taal binnen met bijvoorbeeld een /d/ op het eind, dan maken wij daar consequent een /t/ van.
Neem kids, voor veel Nederlanders een geliefde vervanger van kinderen. Zij spreken kids uit als /kɪts/ en niet zoals in het Engels als /kɪdz/. Een Engelstalige zou kunnen denken dat we het over kits ‘gereedschapsdozen’ hebben als we zeggen ‘I’ll bring my ki/ts/’. Wagen Nederlandstaligen zich aan bugs /bɐɡz/, dan klinkt gewoonlijk buks /bʏks/, dat meer lijkt op bucks ‘bokken; dollars’.
Koninklijk
Waarom vertel ik dat allemaal? Omdat die informatie helpt om te begrijpen waarom we koning maar koninklijk zeggen.
Ons woord koning komt van het West-Germaanse *kuning. Dat werd als volgt uitgesproken. Let op de eindmedeklinker.
*Kuning eindigde op de g-klank die we kennen van het Engelse good. Zo’n g, die je fonetisch noteert als /ɡ/, is de stemhebbende tegenhanger van de /k/. Het is dus een /k/ met trillende stembanden.
De /ɡ/ komt in het huidige Nederlands maar heel weinig voor: in erfwoorden alleen als geassimileerde variant van de /k/ in gevallen als zakdoek [zɑɡduk]. Hij zit ook in leenwoorden als goal. Doordat de /ɡ/ bij ons relatief zeldzaam is, spreken sommige mensen Google uit als Koekel: ze gebruiken de klank die het dichtst bij de /ɡ/ zit, en dat is de /k/.
Terug naar *kuning. Eerder hebben we gezien dat stemhebbende klanken in het Oudnederlands op het woordeind stemloos werden. Dat gebeurde dus ook met de /ɡ/ van *kuning: dat werd een /k/. Daardoor veranderde *kuning bij ons in kunink. In het Middelnederlands werd dat vervolgens coninc. (Let niet op de c’s; dat is maar spelling.) Hieronder hoor je de ontwikkeling:
In koninklijk en koninkrijk is de oude /k/ van coninc bewaard gebleven. Die /k/ vind je ook in achternamen als De Koninck. En denk aan het verkleinwoord koninkje. Ook in aanvankelijk en oorspronkelijk zitten zulke /k/’s: die twee woorden komen van aenvanc en orspronc.
Coninc zelf verloor zijn /k/. In bepaalde streektalen zijn er nog wel wat van die /k/’s bewaard. In mijn Midden-Brabantse Drunens zeggen de ouderen bijvoorbeeld nog jonk ‘jong’, rink ‘ring’ en laank ‘lang’. Het is zelfs laankèùt ‘languit’ en lankzaom ‘langzaam’. Die /k/’s stammen dus nog uit het Middelnederlands.
Coninc maar coninghe
Het Nederlandse vinger en het Engelse finger hebben meerdere verschillen. Een verschil dat niet uit de spelling blijkt, is de uitspraak van de ng.
In het Engels spreek je finger uit met /ŋɡ/ – dat wil zeggen: met de ng-klank /ŋ/ gevolgd door de /ɡ/ van good. In het Nederlands hoor je alleen de /ŋ/: vinger /vɪŋər/. We schrijven twee letters, maar we spreken één klank uit.
Dat we de ng zo schrijven, komt doordat ook wij hem vroeger als /ŋɡ/ uitspraken, net zoals Engelstaligen. Vingher klonk in het Middelnederlands dus als volgt.
Let niet op de h in vingher: die werd geschreven om te voorkomen dat -nge- werd uitgesproken als in het Franse orange.
Hetzelfde gold voor kuninga en later coninghe ‘koningen’. Ook daarin klonk de -ng- aanvankelijk nog als in het Engelse finger.
In de dertiende eeuw viel de /ɡ/ weg en bleef alleen de /ŋ/ over:
Lamp, domp en kamp
Ik begon dit artikel met het verschil tussen lam, Lamm en lamb. We zijn nu op het punt aangekomen dat we genoeg weten om te begrijpen wat er met die woorden is gebeurd – namelijk precies hetzelfde als met woorden als koning.
Denk nog even terug aan het West-Germaanse *kuning. Dat eindigde op /ŋɡ/. Die combinatie bestond uit twee ingrediënten:
(a) de nasale medeklinker /ŋ/;
(b) de stemhebbende plofklank /ɡ/.
Wat /ŋ/ en /ɡ/ gemeen hebben is dat het medeklinkers zijn die je achter in je mond maakt. Je voelt je tong tegen je zachte gehemelte drukken, het velum.
Het West-Germaans had ook woorden die op /mb/ eindigden – en daarmee komen we bij lamb. De combinatie /mb/ was hetzelfde opgebouwd als /ŋɡ/:
(a) ook hier eerst een nasale medeklinker; ditmaal de /m/;
(b) weer een stemhebbende plofklank; nu de /b/.
De /m/ en /b/ maak je ook op dezelfde plaats: het zijn allebei lipmedeklinkers.
Voorbeelden van Proto-West-Germaanse woorden met /mb/ zijn *lamb ‘lam’, *dumb ‘dom’ en *kamb ‘kam’. Hieronder hoor je ze zoals ze in het West-Germaans uitgesproken zullen zijn:
Met /mb/ gebeurde in het Oudnederlands hetzelfde als met /ŋɡ/. Zoals *kuning in *kunink veranderde en de /ɡ/ een /k/ werd, zo veranderde *lamb in lamp en werd de /b/ een /p/ (ja, lamp, maar een ander lamp dan ons woord voor een lichtbron). *Dumb werd dump en *kamb werd kamp. Hun meervoudsvormen behielden de /b/, net zoals kuninga zijn /ɡ/ behield.
Aanvankelijk stond lamp naast het meervoud lamber, maar dat raakte zijn /b/ kwijt: lammer.
Vervolgens verdween ook de /p/: lamp werd lam. Dump werd domp en tot slot dom, en kamp werd kam – net zoals coninc in koning veranderde.
Woorden als ramp en banc behielden hun /p/ en /k/, want de meervoudsvormen waren rampe en banke, ook met een /p/ en /k/.
Lamb, dumb en comb
In het Duits is hetzelfde gebeurd. Duitstaligen zeggen nu Lamm en Lämmer, dumm en dumme, Kamm en Kämme. Ook het Fries heeft geen /p/’s en /b/’s meer: laam en lamme enzovoort.
Het Fries is zelfs nog verder gegaan: ook de /t/ en /d/ na een /n/ zijn in veel gevallen verdwenen: wyn ‘wind’ en winen ‘winden’.
Het Engels houdt ons voor de gek. Lamb, dumb en comb lijken een /b/ te hebben, maar ze eindigen gewoon op een /m/. Het Engels heeft een verouderde spelling, die ons meer vertelt over de uitspraak van honderden jaren geleden dan over die van nu.
Stro/ŋ/ en stro/ŋɡ/er
Ook woorden als king, young en long zijn hun /ɡ/ verloren: die eindigen nu – net als het Duitse3 jung en lang – op dezelfde /ŋ/ als onze woorden koning, jong en lang.
Waar we de b's en p's uit lam en lotgenoten uit de spelling hebben geschrapt, hebben we de g van koning behouden, omdat ng een handige spelling bleek voor de klank /ŋ/. Het Latijnse alfabet had daar immers geen speciale letter voor. Zo'n lettercombi voor één klank heet een digraaf.
In het algemeen kun je ervan uitgaan dat een Engels woord dat op /ŋ/ eindigt, die /ŋ/ behoudt als het langer gemaakt wordt. To hang heeft een /ŋ/ en in hanging hoor je nog steeds alleen die /ŋ/. Uitzonderingen op deze regel zijn stronger en strongest en longer en longest. Die hebben /ŋɡ/, in tegenstelling tot strong en long.
In sommige variëteiten van het Engels is iets gebeurd wat te vergelijken is met coninc. In Londen hoor je thing bijvoorbeeld weleens uitgesproken worden als think.
Woorden als going worden vaak uitgesproken met een /n/ op het eind. Om die uitspraak weer te geven schrijven mensen dan goin'. Dat lijkt te zeggen dat de g wegvalt, maar schijn bedriegt: de /ŋ/ wordt gewoon vervangen door een andere medeklinker: de /n/. Waar de -ng beklemtoond is, gebeurt dat overigens niet: something kan somethin' worden, maar thing nooit *thin'.
We sluiten af met de overzichtsafbeelding: alles op een rijtje met nog wat extra voorbeelden.

- Disclaimer: dit geldt voor het Engels van het overgrote deel van de moedertaalsprekers. Er zijn variëteiten waarin medeklinkers op het woordeind ook stemloos zijn, maar ik ga in dit artikel uit van standaardvariëteiten als Received Pronunciation voor het Brits-Engels en General American voor het Amerikaans-Engels.
- In bepaalde Nederlandse streektalen en accenten zijn wrijfklanken en soms ook plofklanken op het woordeind stemhebbend als er een klinker op volgt en als ze voorafgegaan worden door een klinker of door een medeklinker die je kunt aanhouden. Hieronder volgen voorbeelden.
In mijn Brabantse dialect en Nederlandse accent eindigt vandaag in principe op de stemloze ch-klank /x/, is op een /s/, en vanaf en of op een /f/, maar volgt daar een klinker op, dan veranderen die medeklinkers in de stemhebbende /ɣ/, /z/ en /v/:
(2) Vandaag is ’t vanaf een uur of één open.
→ Vandaa/ɣ/ i/z/ ’t vana/v/ een uur o/v/ één open.
In Limburgse dialecten en accenten gebeurt dat ook met de /p/, /t/ en /k/:
(3) Op ’t briefje staat dat ’t druk is.
→ O/b/ ’t briefje staat da/d/ ’t dru/ɡ/ is. - König verloor zijn /ŋ/. Ook in het Middelnederlands bestond een /ŋ/-loze vorm: conich. Hetzelfde gebeurde met Hönig. Ook het Nederlands heeft naast honing nog de verouderde variant honig.
Wat denkt u van de « in mijn oren » kwalijke gewoonte om ook de stemhebbenden aan het begin van een woord stemloos te maken… (Ik ben een VLAMING)
LikeLike
Mooi vind ik het niet. Als Noord-Brabander doe ik het zelf van huis uit dan ook niet. Ik ben gesteld op onze v’s, z’en en g’s.
Als taalkundige kan ik alleen maar zeggen dat zulke veranderingen nu eenmaal plaatsvinden. Stelt u zich voor wat onze voorouders gezegd zullen hebben toen mensen ‘lamp’ i.p.v. ‘lamb’ begonnen te zeggen, en ‘kunink’ i.p.v. ‘kuninG’. Misschien werd dat destijds ook afgekeurd, maar onze taal is er niet minder om geworden. We missen die stemhebbende eindmedeklinkers niet meer en de meesten weten niet eens dat ze ooit bestaan hebben.
Blijkbaar kan het huidige Nederlands ook zonder stemhebbende medeklinkers aan het woordbegin. Paren als ‘zaai’ en ‘saai’, ‘gloor’ en ‘chloor’, en ‘vee’ en ‘fee’ zijn immers zeldzaam, dus verwarring is er nauwelijks mogelijk.
LikeLike
In mijn Oost-Limburgse dialect zit er nog steeds een p aan een kam: «’ne kamp». Ik vraag me af waarom die eind-p alleen in dit woord (kam) is overgebleven. Misschien vanwege de geringere woordfrequentie? Of omdat er ook nog een (onzijdig) woord ‘kamp’ bestaat, net als in de standaardtaal, dat voor de p als het ware wat meer houvast gaf?
In elk geval werd in (Belgisch) Limburg de spelling “camp” al gebruikt in de eerste helft van de 13e eeuw, als vertaling voor het Latijnse “crista” in het Glossarium Bernense.
LikeGeliked door 1 persoon