Het Franse je, het Italiaanse io, het Spaanse yo en het Portugese eu komen alle vier van het Latijnse woord egō ‘ik’. In tegenstelling tot viertallen als cheval, cavallo, caballo en cavalo lijken de ik-woorden nauwelijks op elkaar, en waar je in het paardenkwartet nog duidelijk het Latijnse caballum ziet, heeft het ik-kwartet een stuk minder weg van de voorouder egō.
In dit artikel maken we een reis langs de ik-woorden in de vier grootste Romaanse talen. Je komt te weten hoe de Portuguese, Italiaanse, Spaanse en Franse woorden uit egō zijn ontstaan en je kunt de ontwikkeling beluisteren. Onderweg maken we een paar tussenstops voor een blik op de minderheidstalen in Italië, Spanje en Frankrijk.
Dit is deel 2 van het tweeluik Ik-woorden. Deel 1 vind je hier. Daarin vertel ik over de West-Germaanse ik-familie. Aan de hand daarvan ga ik ook in op de manier waarop taalveranderingen zich verspreiden - in het bijzonder de verandering die het Duits en de talen van Zuid-Limburg de ch van ich gaf.
De voorouder van de Romaanse talen
Oertalen
Taalkundigen die de gemeenschappelijke voorouder van de Germaanse talen willen bestuderen, hebben het niet gemakkelijk. Ze zijn namelijk aangewezen op reconstructies, want de Germaanse oertaal is nooit opgeschreven.
Wie het verleden van de Romaanse talen bestudeert, heeft het wat luxer. De taal waar de Romaanse talen uit zijn voortgekomen, is namelijk in geschreven vorm overgeleverd: het Latijn. Dat moet ik wel meteen nuanceren: Latijnse teksten zijn geschreven in een gestandaardiseerde, zeer conservatieve cultuurtaal.
Door de eeuwen heen kwam die schrijftaal steeds verder af te staan van de spreektaal die aan de basis van de Romaanse talen ligt. Wanneer mensen schreven, bleven ze de Latijnse standaard hanteren, ook al zeiden ze iets anders. Wat dat betreft is de situatie van het hedendaagse Frans enigszins vergelijkbaar: mensen schrijven ils parlent maar zeggen [il paʁl] zonder -s en -ent.
Teksten niet voldoende
Toen de jonge Romaanse talen voor het eerst opgeschreven werden, waren ze al eeuwen aan het veranderen geweest. Hieronder zie je bijvoorbeeld de grote hiaat tussen het Latijnse novem ‘negen’ en het Oudfranse nuef:

Van het Latijn worden we dus niet veel wijzer over de periode voor de eerste Romaanse teksten. Denk weer aan ils parlent in onze tijd: een toekomstige onderzoeker zou daar niet aan kunnen zien dat Franstaligen in de eenentwintigste eeuw de -s en de uitgang -ent niet uitspraken. De schrijfstandaard verhult wat er in de spreektaal gebeurt.
Heel soms treffen we sporen van de veranderende Latijnse spreektaal aan, zoals schrijffouten die iets vertellen over de uitspraak – net zoals de Franstaligen van vandaag weleens parle in plaats van parlent schrijven. Romanisten hebben het dus luxer dan germanisten, maar voor een compleet beeld ontkomen ook zij niet aan reconstructies.
Tussenstappen
De directe voorganger van de Romaanse talen heet het Proto-Romaans. Deze oertaal is – net als het Proto-Germaans – gereconstrueerd op basis van het oudste taalmateriaal van de dochtertalen. Er is uitgezocht hoe het Latijn via het Proto-Romaans in de Romaanse talen veranderde en in welke volgorde de veranderingen plaatsvonden. Gaat het over klankveranderingen, dan laten gereconstrueerde tussenstappen ook meteen zien hoe een woord in die fases geklonken moet hebben.
In het vervolg van dit artikel bekijken en beluisteren we de gereconstrueerde stappen tussen het Latijnse ego en de Romaanse ik-woorden. We zullen eindigen met het Franse je, dat het verst van het Latijn is afgedreven en dus de meeste tussenstappen heeft gekend.
Noot | Fonetische tekens In dit artikel maak ik gebruik van het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) om de uitspraak van een woord nauwkeurig weer te geven. Daarbij hanteer ik blokhaken: je [ʒə]. In de audiovoorbeelden hoor je hoe de gebruikte tekens klinken. Soms maak ik ook gebruik van uitspraakbenaderingen op basis van de Nederlandse klank-teken-koppeling; die staan tussen schuine strepen: je /zje/.
Proto-Romaans: van egō tot *eo
We beginnen met de ontwikkelingen die het ik-woord onderging voordat de Romaanse talen uiteengroeiden.
Uit het Proto-Indo-Europese *h1eǵoH was het Oudlatijnse egō ontstaan. Nog in het klassieke Latijn ontstond naast dit woord met een lange ō ook een variant met een korte o: ego.
De g aan de wandel
In de tweede eeuw na Christus ging de g van ego aan de wandel. Die werd aanvankelijk uitgesproken als de [ɡ] van het Engelse goal, maar in bepaalde woorden viel hij weg. Een daarvan was ego. De plofklank [ɡ] moet eerst veranderd zijn in de wrijfklank [ɣ]. Die klank vinden we ook in Zuid-Nederland en Vlaanderen in woorden als lagen. We noemen de overgang van een plofklank in een wrijfklank lenitie, letterlijk ‘verzachting’.
Medeklinkerloos
In het Proto-Romaans verdween ook die [ɣ]. Zo bleef de vorm *eo over. Volgens Grandgent (1907) duikt eo in de zesde eeuw n.C. ook daadwerkelijk in Latijnse manuscripten op, maar ik hanteer toch een reconstructie-asterisk (*).
Hoe hebben de stappen van egō naar *eo geklonken? Waarschijnlijk zoals hieronder. Merk op dat egō nooit de lange e-klank van ons leenwoord ego heeft gehad. In het Latijn was het een korte e.
Noot | Het Sardisch: nog bijna Latijn Deze ontwikkeling geldt voor alle Romaanse talen behalve bepaalde dialecten van het Sardisch, een Romaanse talengroep die gesproken wordt op Sardinië. Die dialecten kennen namelijk de vormen ego (en dego met een latere d). In bepaalde andere dialecten van het Sardisch is de g weliswaar weg, maar is er verder niets meer gebeurd: eo (en deo, met die d weer). Het Sardisch is door de geïsoleerdheid van het eiland dichter bij het Latijn gebleven dan welke andere Romaanse taal dan ook. Het heeft bepaalde vroege Romaanse ontwikkelingen niet meegemaakt. De nazaat van het Latijnse centum heeft in de conservatieve Sardische dialecten bijvoorbeeld nog steeds de oorspronkelijke k-klank: kentu. In alle andere Romaanse talen is dat een tsj-, ts- of s-achtige klank geworden.
In de volgende paragrafen zoomen we in op de Romaanse talen. Daarbij neem ik als startpunt steeds de Proto-Romaanse g-loze vorm *eo. Dat is namelijk de vorm die zich vertakte in de Romaanse ik-woorden.
We beginnen bij de Romaanse vormen die het minst spectaculair zijn veranderd: die van het Portugees en het Italiaans. Daarna gaan we naar het Spaans en tot slot naar het Frans.
Interessant is dat het Spaans verder is gegaan waar het Italiaans is gestopt, en dat het Frans op zijn beurt weer verder gegaan is dan het Spaans.
Portugees: van *eo tot eu
In het Portugees is *eo nauwelijks veranderd. *Eo bestond uit twee korte klinkers na elkaar. In het Portugees is die tweede meer op een medeklinker gaan lijken: de [o] veranderde in de halfklinker [w] en zo ontstond de tweeklank [ew], die in het Portugees geschreven wordt als eu en veel op ons woord eeuw lijkt. Ook andere combinaties van [e] en [o] zijn in het Portugees [ew] geworden; zo veranderde *meo ‘mijn’ in meu en *deos ‘god’ in deus.
De chronologie van *eo tot eu is dan ook kort:
Noot | Het Galicisch: een zus in het buitenland De verschillen binnen Portugal zijn vrij klein. Er is dus geen streektaal met een afwijkend ik-woord dat ik kan bespreken. In het noordwesten van Spanje, boven Portugal, wordt wel het Galicisch gesproken, een nauwverwante zustertaal die zich pas laat van het Portugees heeft afgesplitst. Maar zelfs in het Galicisch is het ik-woord gewoon eu.
Italiaans: van *eo tot io
Ook in het Italiaans is er weinig met het Proto-Romaanse ik-woord gebeurd. In het Ouditaliaans van de dertiende eeuw treffen we in het werk van Guittone d’Arezzo zelfs nog eo aan. Waar in het Portugees de tweede klinker veranderde, ging in het Italiaans de eerste aan de wandel: eo werd io. Dezelfde verandering zie je in mio ‘mijn’ en dio ‘god’, tegenover de Portugese vormen meu en deus. De [i] ligt heel dicht bij de [e]: als je je tong iets verder optilt, wordt een [e] een [i].
In de veertiende-eeuwse Divina Commedia van Dante Alighieri, een werk dat geschreven is in het Florentijns, het dialect waar het Standaarditaliaans op is gebaseerd, had io ook de nevenvorm i’:
S’i’ ho ben la parola tua intesa
‘Als ik jouw verhaal goed heb begrepen’
Deze o-loze vorm heeft het niet tot het Standaarditaliaans geschopt.
Noot | Regionale talen in Italië Net als Nederland kent Italië tal van dialecten oftewel regionale talen, die - ook weer net als de onze - zelfstandig uit de vooroudertaal zijn ontstaan en niet uit het Italiaans zelf. De centrale en zuidelijke talen kennen ik-woorden die nét wat verder zijn gegaan dan io. Zo heeft het Siciliaans iu (uitspraak: /ie-oe/). Een variant daarvan is ju (uitspraak: /joe/). Daarin is de [i] in een [j] veranderd. Die verandering zullen we bij de andere twee grote talen ook terugzien. In het Corsicaans wordt eiu gezegd (uitspraak: /ee-joe/).
Spaans: van *eo tot yo
Het Spaans heeft het stadium *io ook meegemaakt, maar daarna is de taal verder gegaan: het maakte van de [i] de halfklinker [j]: *io werd yo [jo]. Zou je alleen naar de spelling kijken, dan is het verhaal nu voorbij, maar die spelling verhult allerlei verdere ontwikkelingen.
In de meeste variëteiten van het Spaans is de [j] versterkt tot de wrijfklank [ʝ], een soort superzachte g. Die wrijfklank maken wij ook weleens als we de [j] nadruk geven, zoals in het gefrustreerde jjjaaa, zeg. Er bestaat ook een nog verder versterkte variant [ɟʝo], die in onze oren als /djo/ klinkt.
In het Rioplatensische Spaans van Argentinië en Uruguay is er een andere versterking opgetreden: daar klinkt yo als /zjo/ [ʒo]. In Buenos Aires en omstreken is die klank vervolgens stemloos geworden: /sjo/ [ʃo].
Hieronder laat ik alle varianten horen. Let erop dat niet alle vormen op elkaar volgen.
Noot | Regionale talen in Spanje In andere talen die in Spanje gesproken worden, heeft het woord zich op een vergelijkbare wijze ontwikkeld. In het Asturisch en Aragonees is het ook yo. In het Leonees is de vorm you ontstaan, die uiteraard niet uitgesproken wordt als in het Engels maar als [jow]. Genetisch een stuk verder van het Spaans staat het Catalaans. Dat heeft jo [jo], net als bepaalde variëteiten van het nauwverwante Occitaans uit Frankrijk. Dat Occitaans heeft ook onder andere ieu, uitgesproken als [jew].
Frans: van *eo tot je
Het Franse ik-woord heeft de langste weg afgelegd. Je zou kunnen zeggen dat het verder is gegaan waar het Spaans momenteel is gestopt, maar het grootste deel van de ontwikkeling had het Franse ik-woord er al op zitten voordat de eerste Franse teksten in de negende eeuw n.C. geschreven werden.
Het deel dat we van het Spaans kennen ging als volgt: *eo [eo] > [io] > [jo] > [ɟo]. Die laatste fase klonk ongeveer als /djo/. Vervolgens ontstond de versterkte uitspraak /dzjo/ [dʒo]. Dat is de uitspraak die het woord io in de Vroegoudfranse Eed van Straatsburg uit de negende eeuw gehad moet hebben.
De i van io was gewoon een variant van de letter j. Niet lang daarna zien we dan ook Oudfranse spellingvormen als jo en jeo met een j opduiken. Die staan ook voor [dʒo]. De spelling jou staat voor de variant /dzjoe/ [dʒu].
Noot | De j van joie In het Oudfrans stond de j voor de klank /dzj/ [dʒ] en nog niet voor de hedendaagse /zj/ [ʒ] van jour. Woorden die het Engels uit het Oudfrans heeft gehaald, hebben de [dʒ] behouden. Zo komt joy [dʒɔɪ̯] 'vreugde' van het Oudfranse joie, dat werd uitgesproken als /dzjoje/ [dʒojə].
Doordat jo vaak onbeklemtoond gebruikt werd, werd zijn [o] een stomme e. De vorm die toen ontstond, werd geschreven als je of ge [dʒə]. In de dertiende eeuw viel tot slot de [d] weg en kregen we de huidige uitspraak [ʒə].
Het is tijd voor de laatste klankreis van vandaag: van *eo tot je. Na de noot sluiten we af met een overzichtsafbeelding.
Noot | Regionale talen in Frankrijk en Wallonië Frankrijk en Wallonië zijn rijk aan regionale talen (nu nog wel althans; het gaat slecht). De landen kennen daardoor een schat aan ik-woorden. Hieronder bespreek ik een paar interessante gevallen. In het Waals, een Romaanse talengroep die in het midden en oosten van Wallonië gesproken wordt, is de [dʒ] bewaard die de voorloper van het Waals met het Oudfrans deelde. Het Waals heeft vormen als dji, djo en djou. In het Picardisch, een talengroep die je in het westen van Wallonië en het noorden van Frankrijk aantreft, verdwijnt de [ə] gewoonlijk: j'veux. Als er op het ik-woord echter een stemloze medeklinker volgt, dan verschijnt er een [ə] vóór de j: ej'fés 'ik doe'. In het oosten van Frankrijk en het westpuntje van Italië worden de Francoprovençaalse talen gesproken. Dankzij de inspanningen van dialectologen zijn deze talen goed gedocumenteerd. Op deze website vind je een overzicht van alle Francoprovençaalse ik-woorden, waaronder vormen die met een uit de [dʒ] ontstane [d] of een [z] beginnen. Ook als je geen IPA leest, zul je zien dat de variatie in medeklinkers en klinkers enorm is.

Geef een reactie