Wie Nederlands leert lezen en schrijven, komt er niet onderuit: het verschil tussen ou en au en tussen ei en ij. In groep drie leerde ik welke woorden je met een ‘otje-ou‘ schrijft en welke met een ‘atje-au‘, en welke woorden een ‘korte ei‘ hebben en welke een ‘lange ij‘. Dat was een hele opgave: ou klinkt immers hetzelfde als au, en ei hetzelfde als ij. Uiteindelijk kennen de meesten de spelling van frequente ou-, au-, ei- en ij-woorden uit hun hoofd, maar taaladviesdiensten als die van Onze Taal hebben niet voor niets pagina’s met beruchte twijfelgevallen als inwijden en uitweiden, en flambouw en nabauwen.
Hoe is het spellingsonderscheid tussen ou en au en tussen ei en ij ontstaan? In dit artikel vertel ik je er alles over en laat ik je in twee video’s horen hoe de uitspraak zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld.
Meerdere schrijfwijzen voor één klank
Er zijn nauwelijks schrijftalen waarin er voor elke klank maar één schrijfwijze is. Met name talen die een conservatieve spelling hebben, hebben veel homofonen: woorden die verschillend worden gespeld maar hetzelfde worden uitgesproken. Denk aan de Franse è en ai, die beide als /ɛ/ klinken. Père ‘vader’ en paire ‘paar’ zijn daardoor homofonen. In het Oudfrans – negenhonderd jaar geleden – werden die woorden nog verschillend uitgesproken: als père [pɛrə] en pajre [pajrə].
In het Nederlands hebben we ook zulke gevallen. Neem het onderscheid tussen ou en au en dat tussen ei en ij. Ooit klonken al die tweeklanken verschillend: peil sprak je anders uit dan pijl, en rouw anders dan rauw. Maar hoe? Het is tijd om de geschiedenis in te duiken.
De ou: een vergaarbak
De ou en au hebben een heel verschillende ontstaansgeschiedenis. We kijken eerst naar de tweeklank ou. Die klinkt overigens hetzelfde als er een w op volgt: ouw. Jou en jouw zijn voor sommigen immers niet voor niets zo moeilijk uit elkaar te houden. Ik noem de tweeklank in het vervolg ou(w).
De ou(w) is het resultaat van een samenval van maar liefst zes verschillende West-Germaanse klankcombinaties:

Door de eeuwen heen vielen alle zes de Germaanse klanken uit de tabel samen tot de ou(w)-tweeklank. Hoe klonk die vergaarbak-ou(w) in het Middelnederlands? Als een combinatie van de korte o van kort en een w, fonetisch [ɔu̯]. Het is dus geen toeval dat de tweeklank met een o geschreven wordt.
Conservatieve streektalen In bepaalde streektalen bestaan sommige van de verschillen uit de tabel nog. Zo is oud in veel Limburgse en Nedersaksische dialecten nog ald en goud nog gold. Het behoud van die [l] is een van de belangrijke kenmerken die het Limburgs en Nedersaksisch van het Nederlands en de centrale en westelijke streektalen onderscheiden.
De au: oude klanken met een a
Ook de au(w) heeft verschillende herkomsten. We beginnen met de inheemse herkomsten:

In het Middelnederlands werd de au(w) uitgesproken als een lange aa plus een w, fonetisch /aːu̯/. De tweeklank werd dan ook niet alleen als au(w) geschreven maar ook als aeu(w). Vergelijk de ae in woorden als daer.
In bepaalde streektalen is die Middelnederlandse uitspraak bewaard gebleven. In mijn eigen Midden-Brabants zeggen we bijvoorbeeld graauw, raauw, kaauw en blaauw. Dat zorgt voor een duidelijk onderscheid met de ou(w): rouw is bij ons rouw, maar rauw is raauw.1
Naast de inheemse au-woorden zijn er veel uitheemse gevallen met een au, die op verschillende momenten onze taal binnen zijn gekomen. Denk aan augurk, aureool en pauk. In sommige woorden staat de au voor de oo-klank, zoals in het uit het Frans ontleende aubade, en bij weer andere woorden komen beide uitspraken voor, zoals bij auto.
De ou en au voor altijd gefuseerd
In het Middelnederlands begon de ou(w) dus met een o-klank en de au(w) met een a-klank. In het Standaardnederlands verdween dat verschil. De o-uitspraak nam de aa-uitspraak over en de tweeklanken van woorden als vrouw en blauw vielen samen. In de twintigste eeuw raakte die samengevallen tweeklank zelf op drift. Meer daarover later.
In onderstaande video laat ik je de ontwikkeling horen. Op de twintigste-eeuwse en Poldernederlandse uitspraken kom ik aan het eind van het artikel terug. Na de video gaan we eerst naar de ei en ij.
De ei: ook een vergaarbak
Net als de ou(w) is de korte ei het resultaat van een samenval van verschillende klanken. In de afbeelding vind je de belangrijkste herkomsten:

In de variëteiten van het Middelnederlands die aan de basis van de standaardtaal liggen, klonk de korte ei als een è plus j: [ɛi̯].
Onderscheid in de streektalen In veel hedendaagse streektalen bestaat die uitspraak nog steeds; in andere is het een eenklank èè [ɛː] geworden, een ai [ai̯] of een aai [aːi̯]. Zo heeft mijn dialect klèèn 'klein' en praai 'prei'.
De ij
Nagenoeg alle woorden die nu met de lange ij geschreven worden, komen van de Middelnederlandse langgerekte klinker [iː]. Die klonk als in het hedendaagse woord vieren.
Net zoals we de lange a in gesloten lettergrepen met twee a’s spellen (raam) en in open lettergrepen met één (ramen), spelden ze de lange [iː] in de Middelnederlandse periode in het algemeen ook op twee manieren: riik (rijk) en rike (rijke). Destijds was de i vaak nog puntloos: ı. Om een dubbele puntloze ıı goed van een u te onderscheiden – Zie je hoeveel ze op elkaar lijken? – gaven ze de tweede ı vaak een haaltje: rıȷk. Daar hebben we de huidige spelling ij aan te danken.
Hoe veranderde die lange [iː] in onze hedendaagse ij-klank? Ergens voor de zestiende eeuw ‘brak’ de lange [iː] in tweeën: een /ie/- en een /j/-klank, iets als /iej/ dus. Vervolgens ging het eerste stukje van die tweeklank aan de wandel. Het schoof steeds verder op naar de /è/ van het huidige Standaardnederlands. In onderstaande video laat ik je stapsgewijs horen hoe die ontwikkeling verliep – een ontwikkeling die overigens gelijk opging met die van de ui. Op de fase genaamd Poldernederlands kom ik zoals gezegd later terug.
Behoud en doorgroei In het Nedersaksisch, het Fries, het Limburgs, het Zeeuws en het West-Vlaams is de klank dicht bij de middeleeuwse [iː] gebleven (al is hij vaak verkort tot de ie van Grietje). In bijvoorbeeld het Maastrichts hebben ies, blieve en kieke nog altijd dezelfde lange klinker als in de middeleeuwen. In andere streektalen is de ij juist doorgegroeid. Zo is ijs in het Antwerps aës [aˑə̯s] en in het Midden-Brabants èès [ɛːs]. Ook eejs- en ois-achtige uitspraken zijn in ons taalgebied te vinden.
De ei en ij voor altijd gefuseerd
In het Hollands van de zestiende eeuw was de uitspraak van de ij een tweeklank, waarschijnlijk een eej-achtige (fase 3 of 4 in de video). Samengevallen met de korte ei was hij alleen nog niet, want de korte ei was daar op zijn beurt al doorveranderd in een ai-achtige klinker. Dat verschil lijkt op wat je nog in veel streektalen ziet: blij tegenover praai.
Pas in de achttiende eeuw vielen de twee tweeklanken in Holland definitief samen. De ij-uitspraak won. Van Loon (2014, p. 269) vermeldt daarbij: “Ten Kate, die het samenvallen toeschrijft aan de invloed van de schrijftaal, betreurt nog in 1723 dat in Amsterdam, Leiden en Haarlem het onderscheid, dat hij nog op het platteland en bij ouderen had gehoord, verloren was gegaan.” De uitspraak van het Standaardnederlands is geënt op die van de Hollandse spreektaal van de hogere klassen. Vandaar dat we nu geen verschil meer maken.
Nederland en België uit elkaar
Aan het begin van de twintigste eeuw begonnen de ou en au in het Standaardnederlands nog met een o-achtige klinker; de ei en de ij begonnen met een /è/-klank. Samen met de ui gingen die tweeklanken in de afgelopen eeuw aan de wandel – maar in Nederland op een andere manier dan in België. In Nederland speelt het zogeheten Poldernederlands een rol, in België de tussentaal.
Poldernederlands
In Nederland zijn veel mensen het begin-element van alle drie de tweeklanken met een meer open mond uit gaan spreken. Dat wil zeggen: het beginklinkertje is op gaan schuiven richting de aa. Die uitspraak heeft taalwetenschapper Jan Stroop het Poldernederlands genoemd.2
Bij veel Nederlanders begint de ou/au nu met de a van bak. Vooral in de Randstad is dat zelfs de aa van vaak geworden. De conservatieve o-uitspraak hoor je nog bij veel Belgen en in de overzeese gebieden.
De uitspraak van het eerste element van de ei/ij schuift ook naar de aa op. Met name in de Randstad hoor je een klank die heel sterk lijkt op de /aai/ in haai. Taalkundige Stroop kwam de verschuiving op het spoor toen hij Trijntje Oosterhuis blaaif baai maai hoorde zingen.
Hieronder vind je nogmaals de ou/au-video en de ij/ui-video. Let nu op de fases Poldernederlands. Daarna kijken we naar België en naar de toekomst.

Tussentaal
In België speelt het Poldernederlands helemaal niet. Daar is de tussentaal een factor van grote betekenis: de informele variëteit van het Nederlands waar veel invloeden van de dialecten en het Frans in zitten. Typisch tussentalig zijn zinnen als:
(1) Kunde gèè de frigo mee uwe camion komen ophalen, of zal da nie gaan?
(Kun jij de koelkast met je vrachtwagen komen ophalen, of gaat dat niet?)
In de tussentaal gaan de ou/au, de ei/ij en de ui een heel andere kant op. Daar worden de drie tweeklanken vaak uitgesproken als lange klinkers. De ou/au klinkt dan als /òò/, dus fout wordt iets als fòòt [fɔːt], de ei/ij als /èè/, dus ijs wordt iets als èès [ɛːs], en de ui lijkt op de linker in oeuvre, dus bruid wordt iets als broeud [brœːt]. De tussentaal is overigens niet homogeen: sommige sprekers gebruiken heel lichte tweeklanken en andere gewoon de volle standaardtweeklanken. De tussentaal verschilt ook per regio.
De toekomst
Hoe ziet de toekomst van de besproken tweeklanken eruit? Voor taalkundigen is het gevaarlijk om daar uitspraken over te doen. Vergelijk het met het weer: je kunt maar beperkt vooruitkijken, want het weer op de langere termijn is afhankelijk van allerlei onvoorspelbare factoren. De weersverwachtig voor over een uur is stukken betrouwbaarder dan die voor over twee weken.
In Nederland lijkt de Poldernederlandse, aa-achtige uitspraak van de tweeklanken voorlopig nog wel terrein te winnen. Mogelijk verovert ze heel het land, maar dan hebben we het over volgende maand en daar kunnen we geen voorspellingen over doen.
Wat de spelling betreft, is er weinig kans op onweer. Het afschaffen van het spellingsverschil tussen ou en au en tussen ei en ij zou het léren lezen en schrijven op zich ten goede komen. De afschaffing in 1946-47 van het spellingsverschil tussen teekenen en rekenen, boomen en komen (meer daarover hier) en bosch en los heeft de schrijftaal ook gemakkelijker gemaakt. Elk spellingsverschil dat niet op een klankverschil is gebaseerd, maakt een schrijftaal immers gecompliceerder. Daardoor zijn er in Italië minder kinderen met leesproblemen: de Italiaanse spelling is uitermate regelmatig.
Voor wie al kán lezen en schrijven, zou de afschaffing juist helemaal niet handig zijn. Mensen zijn gewend aan het woordbeeld waar ze groot mee zijn geworden. Verandert de spelling, dan moeten ze aan een nieuw woordbeeld wennen en moeten ze vergeten wat ze geautomatiseerd hebben. Dat levert een hoop fouten en frustratie op.
Bovendien: Nederlandstaligen raken in rep en roer als het over spellingswijzigingen gaat. Gelet op recente taalheibel denk ik dat de mobiele eenheid eraan te pas zou moeten komen als de Taalunie ooit het besluit zou nemen om bijvoorbeeld alleen nog ei en au te schrijven. Voorlopig zullen we nog wel in het gezelschap zijn van de otje-ou én de atje-au, en van de korte ei én de lange ij. Het heeft ook wel iets, dat kijkje in het verleden van onze taal.
- Niet alle woorden in mijn dialect zijn wat je zou verwachten als je uitgaat van de Nederlandse spelling: houden is bij ons haauwe, en blauw is blouw. Daardoor typ ik per ongeluk weleens blouw in het Nederlands…
- Op Stroops website is er meer over te lezen: http://www.janstroop.nl/poldernederlands/
Geef een reactie