Door de eeuwen heen verliezen talen woorden. Van een groot deel van de Latijnse woordenschat is in de Romaanse dochtertalen niets overgebleven. Basiswoorden als vir ‘man’, alius ‘ander’, equus ‘paard’, emere ‘kopen’ en cutis ‘huid’ zijn bijvoorbeeld verstoten door homō, alter, caballus, comparāre en pellis. In dit artikel doen we een gedachte-experiment: hoe zouden de vijf verdwenen Latijnse woorden nu in de vier grootste Romaanse talen hebben geklonken als ze het wél hadden overleefd?
Ik ga eerst kort in op woordenschatveranderingen in het Latijn. Vervolgens maak ik een hypothetische reconstructie van de vijf gesneuvelde Latijnse woorden in het Frans, Italiaans, Spaans en Portugees. Dat doe ik door de klankveranderingen die zich in die talen hebben voltrokken, als formules op de Latijnse woorden toe te passen. Ik heb de vijf woorden zo uitgekozen dat er een aantal van de belangrijkste klankveranderingen van de Romaanse talen langskomen. De reconstructies kun je steeds ook beluisteren.
Leestijd: 15-20 minuten
Geschreven en gesproken Latijn
Behoudende schrijftaal
Het Latijn is sinds de opkomst van het Romeinse Rijk altijd in enige vorm in gebruik geweest als schrijftaal. Na het klassieke Latijn, dat onder andere door Caesar, Cicero en Vergilius geschreven werd, kwam het Laatlatijn. Daarop volgden het Middeleeuws Latijn, het Kerklatijn en het Neolatijn. Ondanks de ontstane verschillen met de klassieke taal zijn de latere vormen van de schrijftaal heel behoudend gebleven. Het Latijn dat het Vaticaan vandaag de dag gebruikt, verschilt qua grammatica en woordenschat nog steeds weinig van dat van Caesar.
Het gesproken Latijn is daarentegen altijd volop in beweging geweest. Op een bepaald moment waren de verschillen met de Latijnse schrijftaal zo groot geworden dat er mensen kwamen die hun spreektaal opschreven zoals die klonk, en zo werden de vroege Romaanse schrijftalen geboren. Er is echter geen punt aan te wijzen waarop het Latijn in de Romaanse talen veranderde: de ontwikkeling is geleidelijk gegaan.
Vroege sneuvelaars
Het is altijd een komen en gaan van woorden geweest. Het gesproken Latijn reisde met de kolonisten door Europa en overal ontstonden regionale variëteiten. In elke streek waren het weer andere woorden die verdwenen en anderen woorden die ontstonden.
Het voorzetsel cum ‘met’ verdween bijvoorbeeld uit het Frans, waar het vervangen werd door avec, maar bleef bestaan in onder andere het Italiaans en het Spaans, waar het con werd. En een drankje werd in het Frans een boisson (van *bibitiōnem), in het Italiaans een bevanda (van *bibandam), in het Spaans en Portugees een bebida (van *bibītam) en in het Roemeens een băutură (van *bibūtūram).
Bepaalde Latijnse woorden vinden we in geen enkele Romaanse taal terug. Die zijn waarschijnlijk al vroeg gesneuveld in de Latijnse spreektaal en zijn daardoor nooit met de kolonisten over Europa verspreid.
Man, ander, paard, kopen, huid
In het stuk dat volgt gaan we vijf verdwenen woorden van dichtbij bekijken: vir ‘(volwassen) man’, alius ‘ander’, equus ‘paard’, emere ‘kopen’ en cutis ‘huid’. Deze basiswoorden waren in het klassieke Latijn nog alomtegenwoordig, maar ze hebben het geen van alle overleefd in de Romaanse talen. In de conservatieve Latijnse schrijftaal bleven ze bestaan, maar in de spreektaal en dus in de latere Romaanse talen werden ze vervangen door andere woorden.
Vir, alius, equus, emere en cutis zijn verdrongen door respectievelijk homō, alter, caballus, comparāre en pellis. Oorspronkelijk hadden die woorden een andere betekenis: een homō was geen man maar een mens in het algemeen, alter betekende niet zomaar ‘ander’ maar ‘de ander van de twee’, een caballus was een lastpaard, comparāre was ‘bemachtigen’, en een pellis was een dierenpels. Die betekenissen verschoven en zo kwamen de woorden in het vaarwater van de vijf oorspronkelijke: homō werd in het gesproken Latijn en dus ook in de Romaanse talen het woord voor ‘man’.
Hoe het had kunnen zijn
Hoe zouden vir, alius, equus, emere en cutis er in het Frans, Italiaans, Spaans en Portugees uit hebben gezien als ze nooit waren vervangen? We gaan hun hypothetische nazaten beredeneren. Dat doen we door de klankveranderingen op de woorden toe te passen die in de vier talen zijn opgetreden. We laten er dus de ‘formules’ op los die Latijnse erfwoorden hebben getransformeerd in hun hedendaagse Romaanse vormen.
Noot vooraf | 1 | De vierde naamval Bij de reconstructies citeer ik de Latijnse naamwoorden in hun vierde naamval. Dat doe ik omdat dat de vorm is waarin 99,99% van de Latijnse woorden voortleeft in de Romaanse talen. Dat zie je het best aan woorden die in het Latijn twee stammen hadden. Neem ratiō 'reden'. De Romaanse nazaten, zoals Fr. raison, It. ragione, Sp. razón en Po. razão, hebben hun klemtoon op de tweede lettergreep en eindigen op een n (het Portugese razão nu niet meer, maar in de middeleeuwen was het nog razon), terwijl de Latijnse eerstenaamvalsvorm ratiō de klemtoon op ra- heeft en geen n heeft. De Romaanse vormen komen dan ook van de vierdenaamvalsvorm ratiōnem, die in tegenstelling tot de eerste naamval op de stam ratiōn- en niet op ratiō gebouwd is. Noot vooraf | 2 | Fonetische weergaven Aanwijzingen voor de uitspraak die gebaseerd zijn op de Nederlandse schrijfwijze staan tussen schuine strepen: /oe/. Tussen blokhaken staan tekens in het fonetisch schrift: [u].
Vir
De achterkant van het woord
We beginnen met vir en nemen zijn vierdenaamvalsvorm virum als vertrekpunt. De eerste klankveranderingen die we gaan toepassen hebben betrekking op de uitgang. De uitgang -um werd al in de eerste eeuw v.C. zonder [m] uitgesproken. Dat weten we onder andere dankzij opmerkingen van de Romeinen zelf. De verdwenen [m] maakte de voorafgaande klinker eerst nasaal, maar na verloop van tijd werd het een gewone /oe/-klank.
In het Italiaans, Spaans en Portugees is verder niet veel meer met de overgebleven /oe/ gebeurd: hij veranderde in een gesloten [o]. Dat was het reguliere lot van alle Latijnse korte u’s. Vergelijk diurnum, dat in het Italiaans giorno ‘dag’ werd, een woord dat we onder andere kennen van buongiorno, en Deus ‘God’, dat in het Spaanse adiós ‘tot ziens’ zit. De lange ū (als in boeren) bleef daarentegen een /oe/-klank: salūtem werd in het Italiaans salute en in het Spaans salud ‘gezondheid; proost’.
Kortom: de lettergreep -um zou -o geworden zijn.
Ronaldo Een kanttekening is dat de Portugese slot-o een aantal eeuwen geleden in de meeste variëteiten in een /oe/-klank is veranderd. De Madeirese voetballer Cristiano Ronaldo spreekt zijn naam bijvoorbeeld ongeveer uit als /kriest-ja-noe choe-nal-doe/.
De voorkant van het woord
We gaan door naar het deel vir-. De letter v stond in het Latijn van de eerste eeuw v.C. nog voor een bilabiale [w]-klank, zoals de Engelse en Surinaamse w. In het Italiaans en Portugees werd dat uiteindelijk een [v] en in het Spaans op het woordbegin een [b], maar de spelling is hetzelfde gebleven.
Nu blijft alleen de i over. Die was in het Latijn kort en leek toevallig op die van ons in het woord pit. Al in de tweede eeuw n.C. viel die korte i samen met de lange ē. De uitkomst was een [e], een klinker die lijkt op de eerste e in ons woord heren. Piram ‘peer’ werd bijvoorbeeld pera in de drie talen in kwestie, net zoals habēre ‘hebben’ in avere, haber en haver veranderde.
Als we alles bij elkaar optellen, zou virum dus veranderd zijn in *vero (met een asterisk omdat het om een hypothetische vorm gaat). De uitspraak verschilt iets per taal; verderop laat ik de vormen horen.
De ware man
Waardoor is het nooit zo ver gekomen? Wat waarschijnlijk een grote rol heeft gespeeld, is dat *vero homoniem zou zijn geworden met de nazaat van vērus ‘waar’. Bedenk dat de korte i en de lange ē samenvielen. Een man kan weliswaar de ware zijn, maar het is toch onhandig als je moet raden of iemand het over de ware of over de man heeft. Verderop citeer ik nog een grapje dat een van mijn volgers op Twitter maakte, waar ook een ander homoniem bij betrokken is.
Maar viro en virilité dan? Op Twitter kwamen mensen me vertellen dat het Italiaans virum wel degelijk bewaard heeft: viro, een poëtisch woord voor 'man'. Maar daar zit een luchtje aan: viro heeft een i en we hebben net gezien dat de Latijnse korte i een e is geworden. Viro is dan ook een late ontlening aan de Latijnse schrijftaal. Daardoor heeft het woord niet de Italiaanse klankveranderingen meegemaakt; het heeft alleen een Italiaanse uitgang gekregen. Mogelijk is viro door Dante Alighieri, een van de grondleggers van de Italiaanse standaardtaal, persoonlijk uit het Latijn gehaald. Het komt namelijk voor in zijn Divina Commedia, een werk waarin hij veel veritaliaanste leenwoorden heeft gebruikt. Ook het Franse virilité en zijn Romaanse evenknieën zijn leenwoorden. Virīlitātem zou in het Frans waarschijnlijk *v(e)rilté zijn geworden.
Frans
Het Frans behandel ik apart, want in die taal zou de ontwikkeling veel verder zijn gegaan dan *vero. Door slijtage en doorveranderende klinkers zou virum in *voir zijn veranderd.
We weten dat omdat de korte i – weer net als de lange ē – een oi werd. Vergelijk pira, dat poire werd. Dat gebeurde niet van de ene op de andere dag. Ook in het Frans ontstond eerst een [e]. Dit was de ontwikkeling in de twee millennia die volgden: [ej] > [oj] > [oɛ] > [wɛ] > [wa].
De uitgang van mannelijke woorden verdween al vóór de eerste geschreven Oudfranse bronnen, dus van -um zou geen spoor zijn overgebleven.
Ook in het Frans zou *voir hetzelfde hebben geklonken als een ander woord – en zelfs als twee andere woorden: voir ‘zien’, van vidēre, en voire ‘zelfs’, van vēra ‘ware dingen’. (Het gewone bijvoeglijk naamwoord vērus is in het Frans vervangen door de nazaat van de vorm *vērācus: vrai.)
Voordat we naar het paardwoord gaan kijken, laat ik de Latijnse vorm en zijn vier hypothetische Romaanse nazaten horen, dus de oranje woorden op onderstaande overzichtsafbeelding van links naar rechts:

Alius
Het Latijn had twee woorden voor ‘ander’:
a. alter, dat ‘de andere (van de twee)’ betekende, zoals in ‘naar de andere oever zwemmen’;
b. alius, dat ‘een andere (van een groter aantal)’ betekende, zoals in ‘Ik wil een andere stoel’.
Alius verdween bijna spoorloos – maar zie het kader hieronder – en alter nam zijn functies over.
Hoe zou alius er in de Romaanse talen uit hebben gezien? De bijzonderheid zit hem in -li-. In de tijd van Caesar was dat nog een volle lettergreep, a-li-us, maar niet lang daarna werd de [i] een [j]-klank. De uitspraak werd dus iets als /aljoes/.
Een versmeltingsklank
Weer later versmolten de [l] en de [j] tot een klank waar voor ons Nederlandstaligen best wat tongacrobatiek voor nodig is: de [ʎ], een soort j-achtige l. Je maakt hem door een [j] uit te spreken en ondertussen je tongpunt tegen de tandkas te drukken zoals je bij de [l] doet. Hier spreek ik de [ʎ] uit:
In het Italiaans en Portugees is die klank [ʎ] tot op de dag van vandaag gebleven, dus het zou ook zijn gebeurd in ons hypothetische woord. Het Italiaans spelt hem als -gli- en het Portugees als -lh-. (Tagliatelle spreek je dus niet uit met een /g/ en de naam Magelhães klinkt niet als /magel-haas/!) Alium zou in het Italiaans *aglio en in het Portugees *alho zijn geworden. De vrouwelijke vorm zou een -a hebben gehad.
Het Oudfrans kende de klank [ʎ] ook en spelde hem als -il(l). Tegenwoordig staat die lettercombinatie voor een simpele [j]. De Franse uitkomst van alium zou *ail geweest zijn; het vrouwelijke aliam zou *aille geworden zijn. Het mannelijke meervoud aliōs zou de vorm *aux gekregen hebben (uit een eerder *als; vergelijk caballōs, dat via *chevals in chevaux veranderde). Het vrouwelijke aliās zou veranderd zijn in *ailles. (Ons woord alias komt van een ander aliās: ‘bij andere gelegenheden’.)
Al vóór de eerste Oudspaanse teksten veranderde [ʎ] in een /zj/-klank, die gespeld werd met een j. Later werd die /zj/-klank een stemloze /sj/-klank en tot slot verschoof hij naar de achterkant van de mond en werd een /ch/-klank. De j-spelling is altijd gebleven. Alium zou dus *ajo zijn geworden, en aliam *aja. In het meervoud zou er de gebruikelijke -s achter zijn gekomen.
Ter vergelijking: dezelfde ontwikkeling vinden we onder andere in de woorden voor ‘dochter’: fīliam werd Fr. fille, It. figlia, Sp. hija en Po. filha.
Onder de afbeelding kun je de Latijnse en hypothetische Romaanse vormen weer beluisteren:

De ware knoflook We hebben nu de denkbeeldige nazaten van virum en alium gezien. Zoals gezegd zou *vero zijn samengevallen met het woord voor 'waar'. Maar ook de nazaat van alium zou een homoniem hebben opgeleverd: het woord zou zijn samengevallen met dat voor 'knoflook', dat van ālium komt: Fr. ail, It. aglio, Sp. ajo en Po. alho. L'aglio vero, el ajo vero en o alho vero zouden dus zowel 'de andere man' als 'de ware knoflook' hebben betekend. Twitteraar en taalwetenschapper Maarten Vidal maakte me daarop attent met een grapje:
Restjes van alius Het Latijn kende verschillende afleidingen van alius, waaronder aliēnus 'andermans; vreemd; vijandig'. Het Frans en het Italiaans hebben het ontleend als alien en alieno. Het Engelse alien komt van het Frans. Het Spaans en Portugees hebben het behouden als erfwoord: ajeno en alheio. In het Frans is de onzijdige vorm aliud bewaard in het bijwoord aussi 'ook'. Dat komt namelijk van aliud sīc, dat letterlijk 'iets anders zo' betekende - met andere woorden: 'evenzo'. Ook ailleurs 'elders' komt van de stam ali-: van aliōrsum 'ergens anders heen'.
Equus
Het klassiek Latijnse neutrale woord voor een paard was equus, en een merrie was een equa. Bijzonder is dat bepaalde Romaanse talen equa hebben behouden, terwijl equus in alle talen compleet overboord is gegaan. In het Spaans werd equa bijvoorbeeld yegua en in het Portugees égua. In het Oudfrans bestond het ook nog: iewe. Die vormen verraden al een beetje wat er met equus zou zijn gebeurd, al zit er een addertje onder het gras.
De [w] was weg
Wat in het Klassieke Latijn als equus werd geschreven, werd uitgesproken als ecus /ekkoes/, en die schrijfwijze vinden we ook daadwerkelijk weleens terug, onder andere in Vergilius’ Aeneis. De qu [kw] was voor een /oe/-klank namelijk in een gewone [k] veranderd, doordat de [w] in de klinker was opgegaan. Die klanken liggen immers heel dicht bij elkaar. (De Surinaamse uitspraak van warm wordt niet voor niets weleens schertsend opgeschreven als oewarm.) Equus/ecus verschilde dus niet alleen qua uitgang van equa.
De u van yegua en égua zouden we daardoor niet terugvinden in de hypothetische nazaten van equum. Het Spaans zou *yego hebben en het Portugees *ego. Vergelijk wat er in het Oudspaans met antīquum en antīquam gebeurde: ze veranderden in antigo maar antigua. Onder invloed van de vrouwelijke vorm kreeg de mannelijke later zijn u terug. In het Portugees ging het andersom: daar verloor antiga zijn u door analogiewerking van de mannelijke vorm.
Yego, siesta en te quiero
De y van *yego, een [j]-klank, zou zijn ontstaan doordat de korte Latijnse e van equus een tweeklank werd als er de klemtoon op viel. We vinden die ontwikkeling onder andere ook in siesta, letterlijk ‘het zesde (uur)’, van het Latijnse sextam (hōram), en in te quiero ‘ik hou van je’, van het late *querō ‘ik verlang’ (eerder quaerō). Ook de Italiaanse denkbeeldige nazaat van equum zou zo’n tweeklank hebben gehad: *iego. Vergelijk bijvoorbeeld ieri ‘gisteren’ van herī.
In het Portugees is de tweeklank niet ontstaan: sextam werd sexta /see-sjta/ en *quero werd quero /kèè-roe/; vandaar ook *ego.
De /g/-klanken in de Italiaanse, Spaanse en Portugese vormen ontstonden doordat de Latijnse /k/-klank verzacht werd. In het Italiaans en Braziliaans-Portugees kwam daar de [g] van goal uit, en in het Spaans en Europees-Portugees werd het uiteindelijk de zachte [ɣ] van het zuidelijke vlaggen.
Onherkenbaar Frans
Nu blijft alleen het Frans over. In die taal zou er nauwelijks meer iets van equum te herkennen zijn geweest: *yeu. De Latijnse /k/-klank werd in de geschiedenis van het Frans verzacht tot helemaal niets: hij viel tot slot dus gewoon weg. Daardoor ontstond eerst iets wat moet hebben geklonken als /jè-o/, met dezelfde tweeklank als in twee van de andere talen.
Later veranderde /jè-o/ in /jèw/, /jeuw/ en tot slot /jeu/: yeu (in fonetisch schrift [jɛo] > [jɛw] > [jøw] > [jø]). Het Latijnse Deum ‘God’ heeft hetzelfde lot ondergaan: Dieu. Vergelijk ook het eerder genoemde Oudfranse iewe, de nazaat van equa. Heden ten dage zou dat *yeue zijn geweest, dus in feite *yeu met de vrouwelijke -e.
We gaan naar de afbeelding en de audio:

Équin Nu we hebben gezien welke klankveranderingen er in de Romaanse talen zijn opgetreden, verraden het Franse bijvoeglijk naamwoord équin 'paarden-' en equino in de andere drie talen meteen dat ze uit het geschreven Latijn ontleend zijn: ze zijn met minimale aanpassingen overgenomen van equīnus.
Emere
Klemtoonzaken
We gaan door naar het woord voor ‘kopen’. In het klassieke Latijn was dat emere, met als ikvorm emō. Met een veranderde klinker zit het ook in redimere ‘terugkopen’, van red-emere, dat in het Engels to redeem opleverde.
In het Latijn lag de klemtoon op de stam: emere /è-mè-rè/. Het Spaans en Portugees hebben alle werkwoorden van deze klasse verbouwd: ze hebben de infinitief de beklemtoonde uitgang gegeven van werkwoorden met een lange ē: -er uit -ēre. Vincere ‘winnen’ werd bijvoorbeeld vencer, net zoals movēre ‘bewegen’ in mover veranderde. Ons hypothetische werkwoord zou daardoor *emer zijn geworden.
In bepaalde vervoegde vormen ligt ook in die talen de klemtoon weer op de stam. In het Spaans zou dat weer een tweeklank hebben opgeleverd, want de Latijnse e was kort: *yemo ‘ik koop’. Het Portugees zou *emo gehad hebben, want in die taal komt de tweeklank niet voor. In het Italiaans bleef de klemtoon in alle vormen waar hij in het Latijn lag, dus daar zouden de woorden in *iemere en *iemo veranderd zijn, met in beide gevallen dus de tweeklank.
Analogie in het Frans
Het Frans is weer een apart geval. Emere zou daar ook een tweeklank gekregen hebben, maar de onbeklemtoonde tussen-e zou verdwenen zijn en voor het uitspraakgemak zou er een /b/ zijn ingevoegd. In het Oudfrans zou dat *iembre opgeleverd hebben. Vergelijk gemere ‘kreunen’, dat giembre werd.
In het Oudfrans waren werkwoorden op -bre zeer zeldzaam. Giembre heeft zich later daardoor aangesloten bij de groep van peindre ‘schilderen’ en werd geindre. Het Frans kent nu geen werkwoorden op -bre meer, dus hoogstwaarschijnlijk zou iembre zich ook bij geindre en peindre hebben aangesloten. Afhankelijk van de mate waarin die analogiewerking zou zijn opgetreden, zou het yendre en waarschijnlijk zelfs eindre zijn geworden, met als ikvorm je yens of j’eins en als wijvorm nous yegnons of eignons.
We gaan weer naar het overzichtje en de audio:

Cutis
Tijd voor de laatste patiënt: we gaan het woord voor ‘huid’ verbouwen. De daadwerkelijke Romaanse woorden komen van pellis ‘pels; dierenhuid’ en het klassieke cutis is verdwenen. Hoe zou cutis er nu uit hebben gezien?
Zoals de Latijnse korte i in een e veranderde – pira > pera en ook ons virum > *vero – zo werd de korte u een o. De klinker viel daardoor samen met de Latijnse lange ō: vergelijk de verandering van flōrem ‘bloem’ in fiore. In het Latijn van de eerste eeuw n.C. leek de uitspraak van de korte u al veel op een o: de klinker was te vergelijken met die van het Engelse woman, fonetisch [ʊ].
In het Italiaans zou cutem dus in cote zijn veranderd. Ook het Spaans en het Portugees zouden die klinker hebben gekregen.
Aan de slag met de [t]
Het Portugees ging nog iets verder: in die taal werd de [t] verzacht tot [d]: code. In het Spaans gebeurde dat ook en viel tot slot de -e weg: cod. Het is hetzelfde verzachtingsproces als dat wat we eerder bij de [k] van equus zagen.
In het Spaans en het Europees-Portugees klinkt de d tegenwoordig als de wrijfklank waar het Engelse the mee begint. In het Europees-Portugees lijkt de -e op die van ons in kudde en bij een snelle uitspraak valt hij weg. Daardoor lijkt het woord veel op zijn Spaanse evenknie. In het Braziliaans-Portugees, dat ik verderop in de audio laat horen, is de [e] daarentegen een [i] geworden, die op zijn beurt van de [d] een /dzj/-klank maakt.
De bijzonderste uitkomst vinden we ook bij dit laatste woord weer in het Frans. De o-klank veranderde daar namelijk verder: het werd achtereenvolgens een /oow/, een /euw/ en een /eu/ (fonetisch [ow] > [øw] > [ø]). Vergelijk jeune ‘jong’, dat van iuvenem komt. Daarnaast verdween de [t] na zijn [d]-fase helemaal. De hypothetische nazaat van cutem zou daardoor *queu geweest zijn.
Hier volgen de afbeelding en de audio. Daarna sluiten we af met een ongelukkig homoniem.

Soignez la queu *Queu zou tegenwoordig hetzelfde hebben geklonken als queue, dat naast 'staart' en 'wachtrij' ook een vulgair woord voor het mannelijke voortplantingsorgaan is. Toen me daar Twitteraar EverydayPhonology op wees, besefte ik dat queu geen prettig woord in reclames voor huidverzorgingsproducten zou zijn.
Uit het graf gehesen Toen ik de afbeelding van dit artikel op Twitter plaatste, buitelden Twitteraars over elkaar heen om me te vertellen dat cutis nog steeds bestond: het is cute in het Italiaans, cutis in het Spaans en cútis in het Portugees. Ik moest ze teleurstellen: cutis bestaat niet "nog steeds". Het Latijnse cutis is wel degelijk ten onder gegaan, maar het is eeuwen later uit het graf gehesen door geleerden. In het Italiaans kreeg het nog wat Romaanse make-up, maar het Spaans en Portugees hebben het lijk één op één (oké, met een accent aigu vanwege de Portugese klemtoonregels) tussen de levenden gezet. Hetzelfde geldt voor andere woorden waar de stam van cutis in verwerkt zit, zoals het Portugese subcutâneo 'onderhuids', van subcutāneus. De hypothetische erfwoordvormen met de nodige klankveranderingen zouden Fr. *soucou(d)ain, It. *soccodagno Sp. socodaño en Pt. *socodanho zijn geweest.
Niet alles is verdwenen. In wetenschappelijke literatuurlijsten wordt nog altijd en steevast et al. (et alii) gebruikt om meerdere auteurs aan te geven: Jansen et al. (1999).
LikeLike
Dat is weer zo’n geval van een woordcombinatie die één op één uit het geschreven Latijn is overgenomen. In de zwarte kaders in de tekst staan meer voorbeelden.
LikeLike
Dezelfde klankontwikkelingen binnen de Romaanse en Germaanse talen:
* Dat de Latijnse korte -u- overging in een korte -o-, zien wij ook sterk in de Germaanse talen terug. Woorden met de nultrap ablaut hadden in het Proto-Germaans een korte -u-, in veel huidige Germaanse talen is dat ook een korte -o- geworden. Hebben deze twee ontwikkelingen veel met elkaar gemeen t.g.v. wederzijdse beïnvloeding tussen de ontwikkelingen binnen de Romaanse en de Germaanse talen?
* Ook tussen het Latijn en het Italiaans zien wij dezelfde klankverschuivingen als tussen het Proto-Germaans en het Oudhoogduits. De Latijnse lange -o- werd een -uo- in het Italiaans, dezelfde ontwikkeling als in het Oudhoogduits. En de Latijnse -t- werd in het Italiaans een -z-, bijv. de stadsnaam Puteoli werd Pozzuoli. Waar zijn deze klankverschuivingen in het Italiaans door veroorzaakt en is dat dan ook onder invloed van de Oudhoogduitse klankverschuiving gebeurd?
* In veel Romaanse talen is de Latijnse -c- gepalitaliseerd tot een -tsj-achtige klank, dit verschijnsel trad ook op in de Ingveoonse talen als het Oudengels en het Oudfries. Is dit ook weer het gevolg van beïnvloeding vanuit de Romaanse talen?
Dode Latijnse woorden die wij via het Indo-Europees in het Proto-Germaans tegenkomen:
* Latijn: vir ‘man’, Proto-Germaans: *weraz;
* Latijn: alius ‘ander’, Proto-Germaans: *aljaz;
* Latijn: equus ‘paard’, Proto-Germaans: *ehwaz;
* Latijn: emere ‘kopen’, Proto-Germaans: onbekend;
* Latijn: cutis ‘huid’, Proto-Germaans: *hūdiz.
LikeGeliked door 1 persoon
Dat zijn interessante vragen! Dank.
Mijn korte antwoord komt erop neer dat de ontwikkelingen elkaar niet hebben beïnvloed. Dat weten we doordat ze te lang na elkaar hebben plaatsgevonden en doordat het taalcontact niet groot genoeg was voor beïnvloeding op fonologisch gebied. Dat in beide taalfamilies soortgelijke veranderingen hebben plaatsgevonden, komt doordat de ontwikkelingen in kwestie heel frequent zijn in de verandering van talen.
1. De overgang van de Latijnse korte u naar de gesloten korte o was al in de eerste eeuw n.C. in gang gezet. Dat weten we onder andere doordat hij in alle Romaanse talen (behalve in enkele relictgebieden, zoals Sardinië) plaatsvond en doordat we al vroeg spelfouten vinden (‘colomna’ i.p.v. ‘columna’ etc.).
De overgang van de Germaanse u naar de o vond in ons geval daarentegen pas in het Laatoudnederlands en Vroegmiddelnederlands plaats: ‘jung’ en ‘dumb’ werden toen bijvoorbeeld pas ‘jong’ en ‘dom’. (Ik reken hier even niet de relatief weinige gevallen van u-o-overgang door a-umlaut mee, die al in het West-Germaans plaats had gevonden, zoals *duhtēr > *dohtar.)
2. De Romaanse overgang van de korte o naar de uo vond waarschijnlijk al in de vierde eeuw plaats. De Oudhoogduitse en Oudnederlandse overgang van de Germaanse *ō naar de uo wordt daarentegen pas na 800 n.C. gedateerd.
3. De verandering van de Latijnse t in de Italiaanse z gebeurde alleen in gevallen van palatalisatie, dus daar waar er een j-klank op volgde. ‘Puteolī’ werd in het Proto-Romaans *potjoli en het cluster tj werd in het Italiaans tot slot zz: ‘pozzuoli’. ‘Plateam’ werd *platja en vervolgens ‘piazza’. Een t die in het Proto-Romaanse niet gevolgd werd door een j-klank, bleef intact: ‘amātum’ > ‘amato’.
De Oudhoogduitse klankverschuiving staat daar geheel los van: in het Duits heeft de verandering van de t in een ss en van de gegemineerde tt in een tz door een ander proces plaatsgevonden, namelijk lenitie, waarschijnlijk met aspiratie als tussenstap. Het West-Germaanse *kattā werd bijvoorbeeld ‘Katze’, waarschijnlijk dus via *kattʰa. Hetzelfde gebeurde met de p & pp en k & kk.
4. Tot slot is ook de palatalisatie in het Oudengels en Oudfries geheel ‘op eigen kracht’ gebeurd. In het Proto-West-Germaans – een periode waarin bij de Romaanse buren de palatalisatie van c en g voor voorklinkers, zoals in /kɛntu/ > /tʃɛnto/ al lang en breed was voltooid – was er nog geen palatalisatie. Het was bijvoorbeeld nog *kiukīn (kuiken). Pas in de Oudengelse periode werd dat ‘ċicen’. In de regio’s die in contact stonden met het Germaanse gebied – het zuiden van de Nederlanden, huidig Zuid-Duitsland – vond geen palatalisatie plaats.
Overigens was er überhaupt niet genoeg taalcontact met de Romaanse wereld voor beïnvloeding tussen talen op fonologisch gebied. Voor beïnvloeding op andere gebieden dan de woordenschat is er een hoge mate van tweetaligheid nodig bij een groot deel van de taalgebruikers.
Ik hoop dat ik met dit lange verhaal van dienst heb kunnen zijn.
LikeGeliked door 1 persoon