Het Franse musique, het Italiaanse subito, het Spaanse rosa – echte Romaanse woorden, toch? Intussen wel, maar eigenlijk zijn het Latijnse woorden in een dun Romaans schilletje. In tegenstelling tot woorden als faire, cinque en siesta zijn ze pas vrij laat in de Romaanse talen terechtgekomen. Het zijn namelijk geen erfwoorden maar leenwoorden die uit de Latijnse schrijftaal komen. Het Latijnse mūsica is bijvoorbeeld met minimale verfransingen overgenomen als musique.
Hoe zouden zulke woorden eruit hebben gezien als het wél erfwoorden waren geweest? Dan zouden ze altijd in de spreektaal zijn blijven bestaan en dus alle klankverschuivingen hebben ondergaan die na het Latijn zijn opgetreden. Als mūsica bijvoorbeeld niet als leenwoord was overgenomen maar als erfwoord was blijven voortleven, zou het in het Frans geen musique zijn geweest maar *mûche.
In dit stuk behandel ik dertien van zulke rechtmatige erfgenamen. Ik zet de hedendaagse ontleende vormen naast de hypothetische vormen die in het Frans, Italiaans, Spaans en Portugees ontstaan zouden zijn als het erfwoorden waren geweest. Zoals gewoonlijk kun je ook audio’s van deze reconstructies beluisteren.
Enkele woordjes vooraf
Noemenswaardigheden
Ik bespreek niet bij ieder Latijns woord de hypothetische nazaten in detail. Dan zou het een te lang en te technisch stuk worden. In plaats daarvan bespreek ik per Latijns woord iets noemenswaardigs, zoals de effecten van de klemtoon, de verandering van een bepaalde klank, of de mogelijke oorzaak van de verdwijning van het erfwoord. In de zwarte kaders ga ik wat verder op details in.
Hypothetische vormen
Onlangs heb ik in het stuk Dode woorden tot leven gewekt verteld hoe je hypothetische hedendaagse vormen van Latijnse woorden reconstrueert. Zie voor de uitleg dat artikel.
Hypothetische vormen die ik in de tekst noem, markeer ik met een asterisk (*) om aan te geven dat ze gereconstrueerd zijn.
Fonetisch schrift
Benaderingen van de uitspraak van een woord staan tussen schuine strepen: de /nj/-klank van franje. Weergaven in het Internationaal Fonetisch Schrift (IPA) staan tussen blokhaken: de [ɳ] van franje.
Om de zaken niet onnodig te compliceren gebruik ik het IPA zo min mogelijk.
1. Opīniōnem

Het Latijnse woord voor ‘mening’ was opīniōnem (in de vierde naamval, omdat dat de naamval is waar Romaanse woorden gewoonlijk van afstammen). Je vindt het als leenwoord bijna ongewijzigd terug in de vier Romaanse talen: Fr. opinion, It. opinione, Sp. opinión, Po. opinião.
Wat verraadt dat we hier met leenwoorden te maken hebben, is het behoud van -ni-. In erfwoorden van alle vier de talen werd die combinatie namelijk via [nj] een [ɲ], de /nj/-achtige medeklinker van franje, als er een klinker op volgde. Vergelijk seniōrem, dat in Fr. seigneur, It. signore, Sp. señor en Po. senhor veranderde. Opīniōnem zou in het Italiaans dus niet opinione maar *opignone zijn geworden.
Palatalisatie Wat de [j] in erfwoorden van de Romaanse talen met de [n] heeft gedaan, heet palatalisatie: de [j] is een klank die je maakt bij het palatum in je mond, het harde gehemelte, terwijl je de [n] vooraan bij de tandkas maakt. Door palatalisatie verhuist de [n] naar het gehemelte en dan verandert hij in de [ɲ] van franje.
2. Stūdium

Bij de vier hypothetische nazaten van stūdium lijkt een bekende te zitten: het Franse *étui. Deze nepnazaat is echter een ander woord dan het bestaande étui ‘hoes; doosje’, maar hun gelijkenis is geen toeval: het echte étui is een afleiding van het Oudfranse estuier ‘opbergen; bewaren’, dat van het Proto-Romaanse *stūdiāre ‘in goede staat houden’ komt – een afleiding van stūdium. Stūdium betekende naast ‘studie’ namelijk ook ‘ijver; toeleg’ – in dit geval voor het behoud van voorwerpen.
Étude en niet stude Het leenwoord étude is al in het Oudfrans uit de Latijnse schrijftaal gehaald. De combinatie st- werd namelijk overgenomen als est-, dat later ét- werd. Dat kwam doordat het leenwoord binnenkwam in een tijd waarin Franse woorden nog niet met een [s] plus een medeklinker konden beginnen. Mensen voegden automatisch een [e] toe bij het spreken. Vergelijk het hedendaagse Spaans, waarin smartfone wordt uitgesproken als [ezmarðfon].
3. Quaestiōnem

In het Latijn begon quaestiōnem met de qu-, waarvan de klank nog het meest leek op wat je in het Italiaanse quando hoort. In de Romaanse talen werd hij voor de klinkers e en i een gewone [k]. Quandō ‘wanneer’ en quālem ‘welke’ werden in het Spaans bijvoorbeeld cuándo en cuál, terwijl quid ‘wat’ en quem ‘wie’ in qué en quién veranderden. In het Spaans is de lettercombinatie qu- nu niet meer dan een manier om de [k]-klank vóór een e of een i te schrijven, net als in het Frans. Je zegt dus gewoon [ke] en [kjen].
Op de qu- van quaestiōnem volgde oorspronkelijk een /ai/-achtige tweeklank, maar in de spreektaal werd dat een e-klank. Daardoor sloot het woord zich bij de groep van quem en quid aan en bleef alleen de [k] over. Om die reden – en nog andere – kunnen vormen als It. questione [kwestjone] en Sp. cuestión [kwestjon] met een [w]-klank niet authentiek zijn.
Afscheid van alle [w]'s Het Frans nam later ook afscheid van de [w] voor de a. Zo spreek je het woord quand 'wanneer' uit als [kɑ̃]. Ook leenwoorden zijn met die verandering meegegaan: qualité klinkt als [kalite] zonder [w].
4. Futūrum

Bij de hypothetische nazaten van futūrum vallen twee woorden op: het Franse en het Spaanse.
Frans
Waar komt de [v] van het Franse *fouvur vandaan? Die zat immers niet in futūrum. Voor het antwoord moeten we naar het zeer vroege Frans.
De klanken [t] en [d] sleten in de geschiedenis van het Frans helemaal weg tussen klinkers. Daardoor zou er in ons woord klinkerbotsing zijn opgetreden tussen fou- en -ur. Die botsing zou hoogstwaarschijnlijk zijn vermeden door de inlassing van een [w]-klank, die later versterkt zou zijn tot [v]. Dat baseer ik onder andere op het lot van *potēre ‘kunnen’. In het Oudfrans werd dat eerst poeir /poeweejr/, vervolgens pooir /poewojr/ en in het late Oudfrans povoir, dat tot slot pouvoir is geworden.
Spaans
Het Spaanse woord zou zijn [f] zijn verloren na een [h]-tussenfase. Die ontwikkeling is typisch Spaans. Voor klinkers verdween de Latijnse [f] namelijk. Frío ‘kou’ van frīgidum behield zijn [f], want er volgde een [r] op, maar hija ‘dochter’ van fīliam verloor hem.
Fuente en forma Het woord fuerte 'sterk' komt van fortem, een woord waarin de [f] door een klinker werd gevolgd. Hoe komt het dat fuerte dan toch zijn [f] heeft behouden? Dat komt door de tweeklank ue, die in feite begint met de medeklinker [w]. Spaanse [f]'s begonnen dus pas te verzwakken nadat de [o] in [we] was veranderd, en daardoor ontsprong fuerte de dans. Forma 'vorm' kan met dat excuus niet aankomen. Het is dan ook een leenwoord dat pas ná de verandering van [f] in [h] het Spaans binnenkwam. Het Latijnse fōrmam heeft ook een erfwoordvorm: horma, dat 'schoenleest; schoenspanner; buigvorm' is gaan betekenen.
5. Rosam

Het Latijnse rosam ‘roos’ had in het Frans *reuse, in het Italiaans *ruosa en in het Spaans *ruesa moeten worden. Het woord had in het Latijn namelijk een beklemtoonde korte o en die veranderde in deze drie dochtertalen in erfwoorden in een tweeklank. Vergelijk novam ‘nieuw (vr.)’, dat respectievelijk neuve, nuova en nueva werd.
Toen ik ontdekte dat het woord voor ‘roos’ in het Frans, Italiaans en Spaans geen erfwoord is, was ik verbaasd; het is immers zo algemeen. Dat is waar, maar de roos had een hoge status onder de bloemen; denk aan haar rol in de Bijbel en in literatuur. Waarschijnlijk hebben de vormen met een tweeklank wel in de volkstalen bestaan maar zijn ze verdrongen door de ontleende schrijftaalvormen.
Ambigue Portugese rozen In het Portugees werd de Latijnse korte o geen tweeklank. Hij bleef de Latijnse klank houden: de [ɔ] als in ons woord hok. Rosam zou dus sowieso rosa zijn geworden, want ook Latijnse leenwoorden kregen die [ɔ]-klank. Het is dus niet te zeggen of het Portugese rosa een erfwoord of leenwoord is: in beide gevallen zou het resultaat hetzelfde zijn geweest.
6. Existere

Na vijf naamwoorden is het tijd voor een werkwoord: existere ‘bestaan’. Voor zover ik kan nagaan is dat in geen één Romaanse taal blijven bestaan als erfwoord: alle vormen die ik aan heb getroffen, zijn leenwoorden.
Op het Italiaanse esistere na is de stam in die leenwoorden nauwelijks gewijzigd, al klinkt het Portugese Latijns ogende existir als /izziestjier/ (Brazilië). De uitgang van het hele werkwoord is in het Spaans en Portugees wel verromaanst, met een wissel van de er-klasse naar de ir-klasse.
Een n als indringer Waarom heb ik het Spaanse enjester en het Portugese enxester met een n gereconstrueerd? Het Latijn heeft immers geen n. Ik heb dat gedaan omdat het Latijnse ex- in erfwoorden zo'n n heeft gekregen. Vergelijk: exagium 'balans' > Sp. ensayo, Po. ensaio 'poging; essay' exāmen 'zwerm' > Sp. enjambre, Po. enxame exsūcāre 'drogen' > Sp. enjugar, Po. enxugar '(af)drogen' Mogelijk is het stuk e- ooit opgevat als een slordige uitspraakvorm van en- 'in-' en zijn mensen toen een [n] gaan uitspreken: *ejugar > enjugar.
7. Mūsicam

Mūsicam is nog zo’n woord waarvan je je afvraagt hoe het kan dat het niet als erfwoord is blijven bestaan. Je zou zeggen dat muziek ook in de middeleeuwen niet weg is geweest uit het dagelijks leven en dat dus ook het woord ervoor in gebruik moet zijn gebleven.
Mogelijk hebben er, net als bij rosam, wel degelijk erfwoordvormen bestaan maar zijn die later vervangen door de Latijnse leenwoorden, en mogelijk heeft de verhevenheid van kerkelijke muziek daarbij een rol gespeeld.
Wat daarvoor lijkt te spreken, is dat het Spaans het woord murga heeft, dat ‘groep straatmuzikanten’ betekent. Dat zou de geërfde nazaat van mūsicam zijn met de onregelmatige verandering van de [z]-klank van *musga in een [r]. Door zijn betekenisverandering zou het woord dan gered zijn van de verstoting door het leenwoord música. De woorden zaten immers niet meer in elkaars betekenisvaarwater.
8. Timidu/am

De klemtoon van ons woord timide hebben we van het Frans overgenomen. Het Frans heeft die klemtoon op zijn beurt niet van het Latijn: het leenwoord is in de zestiende eeuw in de taal terechtgekomen en heeft destijds een Franse klemtoon op de voorlaatste lettergreep gekregen. In het Latijn had het woord zijn klemtoon op de eerste lettergreep: timidum in zijn mannelijke vierdenaamvalsvorm.
Die beklemtoning op de eerste lettergreep zou in veel Romaanse talen voor de verdwijning van de [i] van de tweede lettergreep hebben gezorgd, waarna de lipmedeklinker [m] aan de tandmedeklinker [d] assimileerde tot de tandmedeklinker [n]: *tend in het Frans en *tendo in het Spaans. Die verandering zien we bijvoorbeeld daadwerkelijk in de nazaten van līmitem ‘grens’: Spaans en Portugees linde.
9. Principium

Bij het eerste woord dat ik besprak, opīniōnem, stond het effect van de [j] op de voorafgaande [n] centraal: in alle Romaanse talen ontstond een /nj/-klank. Principium is een ander voorbeeld van wat een [j]-klank met aangrenzende medeklinkers kan doen.
Hieronder vergelijk ik wat er met principium zou zijn gebeurd, met de lotgevallen van het werkwoord voor ‘weten’, *sapēre, dat we kennen van homō sapiens. Het is een wat technischer stuk; wie het liever overslaat, is weer welkom bij nummer 10: subitō.
Frans
In het Frans zou principium in *prencèche zijn veranderd. In het Oudfrans werd de [j] namelijk net als andere Latijnse [j]-klanken een /dzj/-klank. Door de voorafgaande [p] werd het vervolgens een /tsj/-klank, waardoor dus de combinatie /ptsj/ ontstond. Tot slot verdween de [p]. Uiteindelijk werd de /tsj/ de huidige /sj/.
Dat effect zien we onder andere in sache, de aanvoegende wijs van savoir, die gebruikt wordt in zinnen als autant que je sache ‘voor zover ik weet’. Sache komt namelijk van sapiam.
Italiaans
In het Italiaans bleef de [j] bestaan, maar hij zorgde voor de verdubbeling oftewel verlenging van zijn voorganger: principium zou *prenceppio hebben opgeleverd.
Sappia in che io sappia ‘voor zover ik weet’ laat zien dat dat ook daadwerkelijk met sapiam is gebeurd.
Spaans
De Spaanse tegenhanger van che io sappia is que yo sepa. Zoals sapiam in sepa veranderde, zou principium in *prencepo zijn veranderd.
Het [j]-effect op de [p] ging in het Spaans nog verder dan in het Italiaans. Nadat hij de [p] had verlengd (waardoor die geen [b] meer kon worden, zoals in het hele werkwoord saber), sprong hij erover heen, maakte van de [a] een tweeklank, verkleurde die, en verdween tot slot:
sapiam > *sappia > *saipa > *seipa > *sepa.
Portugees
In het Portugees gebeurde bijna hetzelfde als in het Spaans, maar de [j] sprong wat vroeger. Daardoor kon hij de [p] niet meer voor de verandering in een [b] behoeden. Zo ging het:
sapiam > *saipa > saiba.
In het Portugees zeg je dus que eu saiba.
Principium zou op die manier *prenceibo zijn geworden. In sommige echte woorden is de tweeklank [ei] later versimpeld, zoals in mancebo ‘jongen’, dat van mancipium ‘slaaf’ komt, dus ook *prencebo zou mogelijk zijn geweest.
10. Subitō

Het Latijnse subitō ‘opeens, plotseling’ vinden we terug als Fr. subit, It. subito, Sp. en Po. súbito. Dat het woord er in alle vier de talen tot aan de laatste klinker nog hetzelfde uitziet als in het Latijn, laat direct zien dat we met een leenwoord te maken hebben. Door de verschuiving van de klinkers (u > o) en de verzachting (b > v; t > d) of zelfs verdwijning (b > _) van de medeklinkers zouden de geërfde nazaten voor ons onherkenbare vormen hebben gekregen.
Wij hebben het Franse leenwoord subit zelf overgenomen als subiet. Had *soude bestaan, dan hadden wij dat misschien wel ontleend als *soet:
Kom soet naar beneden!
11. Patientiam

Het woord patientiam ‘geduld’ laat net als opīniōnem en principium zien wat een [j]-klank met de voorafgaande medeklinker kan doen.
In het Italiaans, Spaans en Portugees zou de eerste [j]-klank zijn verdwenen nadat hij de medeklinker had aangepakt, maar in het Frans zou hij nog een tijdje hebben voortgeleefd. Hij sprong namelijk over de s heen en kwam in de eerste lettergreep terecht: paisance.
In het Oudfrans zou paisance nog uitgesproken zijn geweest als [paizantsə]. Later zou de tweeklank [ai] de [ɛ]-klank zijn geworden die nu ook in maison zit (dat in het Oudfrans dus ook nog een [ai] had en van mānsiōnem komt).
12. Habitāre

De nazaten van habitāre kom je in elk van de vier Romaanse talen tegen – maar het zijn wel ontléénde nazaten. Voor zover ik weet is het werkwoord in geen enkele taal als erfwoord blijven bestaan.
Habitāre heeft nog een hele tijd meegedaan met klankverschuivingen voordat het verdween. Dat weten we dankzij inscripties. Zo bevat het Corpus Inscriptionum Latinarum de tekst IC AVETAT ‘hier woont’ in plaats van het klassieke HIC HABITAT. De spelling laat zien dat de h is weggevallen, de i een e is geworden, en de [b] is samengevallen met de eerdere [w] tot – wat we dankzij andere aanwijzingen weten – de /w/-achtige medeklinker [β], die het Spaans nog altijd heeft in woorden als haber.
Habitāre en habēre Habitāre moet oorspronkelijk iets als 'voortdurend bezitten; voortdurend bewonen' hebben betekend. In het Latijn was habitāre namelijk een zogeheten frequentatiefvorm van habēre, dat 'hebben, bezitten' maar ook 'bewonen' en 'wonen' betekende. Habitāre is dus verwant aan Fr. avoir, It. avere, Sp. haber en Po. haver.
Waarschijnlijk zou onze denkbeeldige nazaat dezelfde ‘stomme’ Latijnse versierings-h hebben gekregen als woorden als Fr. homme, Sp. hombre en Po. homem. We zouden dan dus Fr. *hader, Sp. *haudar en Po. *havedar gehad hebben – maar dat is koffiedik kijken; in het Franse avoir zou je die h immers ook verwachten – dus havoir – maar in dat woord ontbreekt hij toch.
Vanwaar die Spaanse u?
Het Spaans zou in *(h)audar waarschijnlijk een u in plaats van een b/v gehad hebben. Hoe komt dat?
Een aantal eeuwen geleden werd de b/v in het Spaans na klinkers de /w/-achtige klank die hij nog steeds is. Haber spreek je bijvoorbeeld ongeveer uit als /a-wer/.
Volgde er een medeklinker op, dan werd die /w/-klank een tweeklank samen met de klinker ervoor. Het Latijnse rapidum 'vlug' veranderde bijvoorbeeld via *rabedo en het Oudspaanse rabdo in raudo.
Ging er een o of u aan vooraf, dan verdween hij uiteindelijk. Dubitāre 'twijfelen' veranderde bijvoorbeeld via dubdar in dudar. Dat is ook de reden waarom ik de hypothetische nazaat van subitō heb gereconstrueerd als *sodo.
13. Cultūram

We zijn bij het laatste woord. Het daadwerkelijke woord voor ‘cultuur’ is in alle vier de talen ontleend aan cultūram, maar dat Latijnse woord heeft in het Italiaans ook een geërfde nazaat: coltura.
In het Latijn had cultūram twee betekenissen: enerzijds ‘vorming’ of ‘ontwikkeling’, waar later beschaving’ uit ontstond, en anderzijds ‘bebouwing van de grond (met gewassen)’. Denk aan ons eigen leenwoord cultuur, dat ook beide betekenissen heeft. Het Italiaanse erfwoord coltura behield alleen de tweede betekenis; voor de eerste werd de vorm cultura geïmporteerd.
Geen haute couture
De Franse reconstructie *couture heeft niets te maken met haute couture. Dat woord komt namelijk van cōnsūtūram ‘het naaien; het maken van kleding’. In het Oudfrans was het nog cousture en op grond van de Franse spellingregels zou je daarom nu de spelling coûture verwachten. Vergelijk coûter ‘kosten’, dat van couster komt (en uiteindelijk van het Latijnse cōnstāre).
Het Portugees als voorfase van het Spaans Het Portugees is soms blijven steken in een serie klankverschuivingen waarin het Spaans verder is gegaan. Neem het woord voor 'acht': in het Portugees is dat oito, waarin de Latijnse [k] van octō een [j] is geworden, en in het Spaans is het ocho. Die Spaanse vorm is ontstaan doordat de [j] en de [t] 'samensmolten' tot de /tj/-klank die met ch geschreven wordt. Hetzelfde gebeurde bij het woord voor 'mes', dat van het Latijnse cultellum komt. In het Oudportugees was dat cuitelo, waarin deze keer de [l] in een [j] was veranderd, en in het Spaans is het cuchillo geworden. Later heeft het Portugees de tweeklank ui (uitgesproken als /oei/) in veel woorden versimpeld tot u, zoals in cutelo. Ook in ons hypothetische woord cuitura zou dat waarschijnlijk zijn gebeurd: cutura.
Geef een reactie