Germaans uit de vijfde eeuw: Noordwestgermaans

Hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe minder we over onze taal weten. Van het Nederlands van honderd jaar geleden zijn er al heel wat minder opnames dan van de taal van nu. Van het vijftiende-eeuwse Nederlands zijn er alleen teksten, en we mogen ons in de handen wrijven bij ieder stukje Oudnederlands van rond het jaar duizend dat we vinden. Ga je weer duizend jaar verder terug in de tijd, dan ben je helemaal aangewezen op reconstructies. Van het Germaans van rond het jaar nul is namelijk geen enkele tekst overgeleverd.

De eerste schriftelijke Germaanse bronnen stammen uit de derde eeuw n.C. Het zijn inscripties op stenen en gebruiksvoorwerpen die geschreven zijn in het oude runenschrift. Vaak zijn dat maar delen van zinnen of zelfs niet meer dan delen van woorden, maar soms hebben we geluk: soms wordt er een hele zin aangetroffen die ook nog eens goed te vertalen is. Over een van die inscripties gaat dit stuk: de Gallehus-hoorns uit de vroege vijfde eeuw n.C.


De Gallehus-hoorns

De Gallehus-hoorns waren twee gouden hoorns die ten noorden van Møgeltønder in Denemarken waren gevonden in 1639 en in 1734. Ik zeg niet voor niets waren: in 1802 zijn ze gestolen en omgesmolten. In de eeuw daarvoor waren er afgietsels van gemaakt, maar ook die zijn verloren gegaan. De replica’s die nu in het Nationalmuseet van Denemarken te bewonderen zijn, zijn gemaakt op basis van tekeningen. Hieronder zie je ze:

De huidige replica’s van de Hoorns van Gallehus. Foto: Nationalmuseet.

Links op de bovenste hoorn zie je een tekst in runenschrift – die dus bewaard is gebleven dankzij ijverige tekenaars. De taal waarin deze inscriptie is geschreven, wordt Proto-Noordwestgermaans genoemd. Dat is de tak van het Proto-Germaans waaruit de Noordgermaanse talen (zoals het Deens, het Zweeds en het IJslands) en de Westgermaanse talen (waaronder het Engels, Fries, Nederlands en Duits) zijn ontstaan.

Proto-Noords?
In sommige literatuur wordt gezegd dat de tekst in het Proto-Noords is geschreven, de voorganger van de Noordgermaanse talen, maar hij bevat geen kenmerken die hem specifiek Noords maken en die het Westgermaans uitsluiten.

Wat staat er?

Op de hoorn staat de volgende runentekst:

ᛖᚲᚺᛚᛖᚹᚨᚷᚨᛊᛏᛁᛉ᛬ᚺᛟᛚᛏᛁᛃᚨᛉ᛬ᚺᛟᚱᚾᚨ᛬ᛏᚨᚹᛁᛞᛟ᛬

Net als de letters van ons Latijnse alfabet staan de runen elk voor één medeklinker of klinker. Herspel je de tekst in ons alfabet, dan krijg je dit:

ekhlewagastiz:holtijaz:horna:tawido

Kuis je die tekst wat op door er spaties, hoofdletters en informatie over klinkerlengte aan toe te voegen, dan is dit het resultaat:

ek Hlewagastiz Holtijaz horna tawidō

Op basis van de kennis van de Germaanse dochtertalen en de reconstructie van het oudere Proto-Germaans hebben taalhistorici de zin vrij goed kunnen vertalen. Alleen de betekenis van holtijaz is niet helemaal duidelijk. Het zou drie dingen kunnen betekenen:

Ik, (1) Hlewagast van het bos / (2) uit Holt / (3) nakomeling van Holt, heb de hoorn gemaakt.

Hoe klonk die taal?

Dankzij de kennis over de ontwikkeling van de Germaanse talen is er zelfs een reconstructie te maken van de uitspraak van deze zin. Hieronder hoor je een poging van mij:

ek Hlewagastiz Holtijaz horna tawidō
[ek hlewɑɣɑstiʐ holtijɑʐ hornɑ tɑwiðɔː]

In het vervolg van dit artikel bespreek ik de vijf woorden van deze zin. Hoe weten we wat ze betekenen? Waar komen ze vandaan? Welke vorm hebben ze in de huidige Germaanse talen?

Woord voor woord

Ek

Het woord ek betekent ‘ik’. Het stamt af van het Proto-Germaanse *eka. Dat heeft dezelfde herkomst als het Latijnse egō, dat in het Frans je en in het Spaans yo is geworden.

Uit een variant van *eka, de onbeklemtoonde vorm *ik, zijn de Westgermaanse ik-woorden ik, ich en I ontstaan. Het Deense jeg en het Zweedse jag komen daarentegen van *eka.

Het woord ek op de Gallehus-hoorns moet uitgesproken zijn geweest met het korte [e]’tje van bijvoorbeeld het Franse clé [kle] (die voor onze Nederlandse oren als een korte i kan klinken):

Tawidō

Van het begin van de zin gaan we eerst naar het eind: de persoonsvorm tawidō ‘heb gemaakt’. De gereconstrueerde Proto-Germaanse vorm van tawidō was *tawidōn. Het verschil is dat de lange o in het Proto-Germaans nog nasaal was. In de vijfde eeuw moet die nasaliteit al verdwenen zijn geweest. Misschien was de klinker zelfs al verkort.

Hier hoor je het verschil tussen tawidō [tɑwiðɔː] op de hoorn en het gereconstrueerde Proto-Germaanse *tawidōn [tɑwiðɔ̃ː]:

Tawidō ontleden

Je kunt tawidō in twee stukken opdelen: de stam tawi- en de uitgang -dō. Tawi- komt van het werkwoord *tawjana(n), de voorloper van ons werkwoord tooien ‘versieren’ en zijn variant touwen ‘leer bewerken’. In het Germaans moet het nog ‘maken, vervaardigen’ hebben betekend.

Tooien en touwen
Tooien en touwen komen uit twee verschillende dialecten. Sommige hedendaagse dialecten hebben bijvoorbeeld ook strouwen waar het Standaardnederlands strooien heeft.

In het ene dialect bleef de Germaanse [j]-klank bewaard en veranderde de tweeklank *aw in een lange o: tooien. In het andere verdween de [j] en veranderde de *aw in de huidige tweeklank ouw, doordat de [w] een overgangsklank werd. De woorden kwamen beiden in de standaardtaal terecht, maar wel elk met een eigen betekenis.

De uitgang -dō bestaat zelf ook weer uit twee delen. De -d- geeft de verleden tijd aan, de de eerste persoon enkelvoud. De derde persoon is in een andere inscriptie aangetroffen: tawidē. In het Nederlands zijn allebei de uitgangen een doffe e geworden, waardoor zowel de ik- als de hij-vorm nu tooide/touwde is.

Maakte of heeft gemaakt?

Tawidō is qua vorm de voorloper van tooide/touwde, maar ik heb het vertaald met een voltooid tegenwoordige tijd: ‘heb gemaakt’. Het Germaans maakte namelijk nog geen onderscheid: er was maar één manier om over het verleden te praten: ‘ik maakte’, ‘ik heb gemaakt’, ‘ik had gemaakt’ – het was allemaal tawidō. De combinatie van hebben met het voltooid deelwoord is pas in het Oudnederlands ontstaan.

Horna

Door naar het lijdend voorwerp: horna. Ik heb horna vertaald met ‘de hoorn’, maar nergens in de zin staat een woord dat lijkt op de. Dat komt doordat het lidwoord destijds nog niet bestond. Net als het Latijn, het Russisch en niet-verwante talen als het Japans had het Germaans nog geen lidwoorden.

Technisch bekeken kan horna dus ook ‘een hoorn’ betekenen, maar de context laat zien dat het hier gaat om ‘de hoorn’ – dat wil zeggen: de hoorn waar de tekst op staat.

Onze lidwoorden de en het zijn ontstaan uit de aanwijzende voornaamwoorden die en dat. In de Scandinavische talen stamt het bepaald lidwoord af van woorden die samenhangen met ons gene, zoals in degene en aan gene zijde.

Van *-om tot niets

Horna komt van het gereconstrueerde Proto-Germaanse hurnan. In het Proto-Germaans moet dat woord op een nasale a geëindigd hebben (hier genoteerd als <an>). Die was afkomstig van de Proto-Indo-Europese woorduitgang *-om, waar ook het Latijnse -um vandaan komt, zoals in cornum, de Latijnse verre neef van hurnan.

Ook nasaal
Het Latijnse -um werd - anders dan wat op school wordt onderwezen - niet als oem uitgesproken. Uit taalhistorisch onderzoek blijkt dat het in de tijd van Caesar en Cicero als een nasale oe moet hebben geklonken.

Van de Proto-Germaanse uitgang *-an is in de dochtertalen niets overgebleven. Al in de oudste taalfases, zoals het Oudengels, Oudnoords en het Oudhoogduits, is de uitgang geheel weg: horn. Daarom is horna een waardevolle vondst: het woord laat zien dat er van *-an in de vijfde eeuw in ieder geval nog de a over was.

Een nieuwe o
Ook de o is het vermelden waard. De reconstructie wijst uit dat het Proto-Germaans geen korte o-klank had. Die was namelijk in een a veranderd. Denk terug aan de uitgang *-an, die van het Proto-Indo-Europese *-om kwam. Vergelijk ook de Latijnse woorden nox 'nacht' en quod 'wat' met hun Germaanse tegenhangers *nahts en *hwat. Pas in de vroege dochtertalen, zoals het Noordwestgermaans van de Gallehus-hoorns, ontstond er een nieuwe o-klank. De *u - die klonk als onze oe - werd een *o als er in de lettergreep erna een a volgde:
hurnan > horna.

Hlewagastiz

We gaan door naar Hlewagastiz. Dat is een naam. Waarschijnlijk betekent hij ‘roemgast’. In gastiz herkennen we ons huidige woord gast.

Net als -a is de uitgang -iz verdwenen – althans uit de Westgermaanse talen. In het IJslands is hij bewaard gebleven als -ur: gestur, van het Oudnoordse gestr.

De Germaanse /z/ werd in het Oudnoords een /r/: *gastiz > gestr. Die verandering moet al in de tijd van de Gallehus-hoorns aan de gang zijn geweest: de /z/ werd toen waarschijnlijk retroflex gearticuleerd: met een naar achter gekrulde tongpunt. Hier hoor je het verschil tussen de Proto-Germaanse /z/ en daarna de retroflex [ʐ]-klank op de Gallehus-hoorns:

*Hlewagastiz Hultijaz [xlewɑɣɑstiz xultijaz] > Hlewagastiz holtijaz [hlewɑɣɑstiʐ holtijɑʐ]

Tot aan het eind van het eerste millennium werd deze veranderende klank in het Oost-Oudnoords met een andere rune geschreven dan de ‘gewone’ /r/. Tot die tijd zullen ze dus nog verschild hebben. Daarna is hij samengevallen met de /r/.

In het Westgermaans viel de /z/ op het woordeind gewoon weg: gastiz werd *gasti en vervolgens gast. Zo werd *dagaz in het IJslands dagur maar in het Nederlands dag, in het Engels day, in het Duits Tag en in het Fries dei.

Was en waren
Midden in het woord werd de /z/ ook bij ons een /r/. De verandering heeft bijvoorbeeld voor het verschil tussen vriezen en gevroren en tussen was en waren gezorgd. Vriezen was in het Proto-Germaans *freusanan, maar gevroren was *fruzana-. (Ik) was luidde nog *wasa, maar (wij) waren was *zum. De /z/ werd een /r/, de /s/ niet. In vriezen is de oude /s/ pas in het Middelnederlands een /z/ geworden.

Holtijaz

Holtijaz is het moeilijkst te vertalen woord. We weten dat het een afleiding is van *holta ‘hout; bos’, het woord waar ook ons hout en het Duitse Holz uit ontstaan zijn en dat in Holland (van Holt-land ‘bosland’) zit.

Het achtervoegsel -(i)jaz duidt herkomst of afstamming aan – en daar ook meteen het vertaalprobleem: betekent holtijaz ‘van het bos’? Of ‘uit (de plaats genaamd) Holt’? Of ‘nakomeling van (een persoon genaamd) Holt’? We zullen het nooit weten.

Van ch-klank naar h-klank
In het Proto-Germaans moet *Hlewagastiz Hultijaz tweemaal met een ch-klank uitgesproken zijn geweest. In de moderne Westgermaanse talen is deze klank verdwenen voor de /l/: hlūdaz is bijvoorbeeld luid geworden. Voor klinkers is het een /h/ geworden. Die verandering in een /h/ was waarschijnlijk al voltrokken ten tijde van de Gallehus-inscriptie. In de video hieronder hoor je de klank in drie woorden.

Of de ch-klank 'hard' was (zoals in Noord-Nederland) of 'zacht' (Zuid-Nederland, België), is niet te achterhalen. Waarschijnlijk zat hij ertussenin, zoals in het hedendaagse Grieks.

Opname

We hebben de hele zin nu bekeken. Hieronder hoor je tot slot mijn reconstructie van de klanken van de Gallehus-zin nogmaals, met daarna een reconstructie van de Proto-Germaanse zin van zo’n vijf eeuwen eerder.

8 gedachten over “Germaans uit de vijfde eeuw: Noordwestgermaans

Voeg uw reactie toe

  1. Interessant verhaal!
    Kan die ‘hlewa’ ook te maken hebben met een grafheuvel?
    Wat die/de betreft… In mijn streektaal gebruiken we n(w)orna of n(w)orne voor die of de hoorn en nen (w)orna/(w)orne voor een hoorn. Die eind -e(a) gebruiken we nog, meestal bij vrouwelijke woorden met lidwoord e(n) , maar in mijn streektaal lijkt mij verwarring te zijn ontstaan met een mannelijk woord waarbij het lidwoord ne wordt gebruikt.

    Geliked door 1 persoon

    1. Dank u wel!

      Sommige bronnen noemen inderdaad de mogelijkheid dat ‘hlewa-‘ van het Proto-Germaanse woord voor ‘grafheuvel’ komt: *hlaiwaⁿ. Het zou dan alleen vreemd zijn dat er een e wordt geschreven, want de Westgermaanse verandering van de ai in een lange ē zou pas later plaatsvinden (zoals in *braid > Oudnederlands ‘brēt’ > ‘breed’). In andere inscripties uit die tijden vinden we ook steeds ai. Maar ik durf niets uit te sluiten.

      Uit welke streektaal komt uw voorbeeld? De -a/e van ‘(w)orna/e’ zal inderdaad overgenomen zijn van vrouwelijke woorden met een -a/e, want van de Germaanse -a kan hij niet komen. De vrouwelijke -a/e is afkomstig van de Germaanse lange -ō als uitgang. De Middelnederlandse vorm van het Proto-Germaanse *haljō (hel) was bijvoorbeeld ‘helle’. Bepaalde dialecten, zoals het Westvlaams, hebben die -e behouden.

      Interessant, trouwens, dat het lidwoord ‘den’ in ‘n(w)orna/e’ zo ver afgesleten is!

      Like

  2. Inderdaad, goed geraden. Mijn reactie kwam uit West-Vlaanderen.
    (H)elle wordt nog altijd gebruikt.
    Nog een vraag. Zit het West-Vlaamse ‘brjit’ voor breed dan tussen *braid en brēt of is dit een latere evolutie?

    Like

  3. Mooie blog! Niet eenvoudig, maar toch heel leesbaar. Die klankreconstructies brengen het geheel fraai tot leven. Ik las dat er meerdere interpretaties bestaan, maar bij ‘hlew(a)’ zou ik zelf uitgaan van de betekenis ‘beschutting, bescherming’, zoals in lij(zijde). Ik geloof dat luw en lauw hier ook mee verbonden zijn. Het Deens heeft ‘laegaest’, waarbij ‘lae’ ons lij weergeeft. Lee of lie hadden we niet, wel ‘te liewaert van’. Voor de tweede naam geeft het Deens ‘Holting’ (‘fra Holt’, van Holt), waarbij ikzelf ook neig naar een plaatsnaam Holt (die kwam/komt in Jutland nogal eens voor en zit trouwens ook in Holstein: Holtsaten, oftewel bosbewoners). Wat het woord ‘gast’ betreft, daar kijk ik zelf op een bepaalde manier naar. De latere betekenis van ‘vreemdeling, bezoeker’ bestond aanvankelijk wellicht nog niet. Mogelijk was de oerbetekenis ‘sterke, ruwe kerel, krijger’, eventueel aangevuld met de notie ‘van buiten’. Dat stoere zie je m.i. nog steeds in samenstellingen als spuitgast, varensgast, kermisgast, misschien ook bargast en stamgast. En in ‘brutale gastjes’, vervelende gasten. Zo ook kan een hlewagast een stoere kerel zijn geweest, die bescherming bood. Naast Lewegast hadden we natuurlijk ook nog die gast van adel, Elegast. Aan de Friese voornaam Lieuwe schijnt trouwens Leeuwe ten grondslag te liggen, ik vraag me dan meteen af of er een link is met ‘hlewa’. Dan zou Lieuwe ‘beschermer’ betekenen. De Voornamenbank zegt echter: mogelijk een verband met ‘liaf’ (lief). Lieuwe Holtinga: zo zou die Hlewagast dan nu in het Fries hebben geheten. Nou ja, ik filosofeer ook maar een eind weg. Een echte wetenschapper (z0als jij) denkt natuurlijk het zijne over het voorgaande, en dat is maar goed ook. Toch kon ik het niet laten om mijn bespiegelingen even te delen. Ook ik vind het erg leuk om het verleden met het heden te verbinden. Op mijn eigen manier. Groeten van Frans! Oh, p.s.: in je artikel staat ‘vervaardigheden’, moet dat niet ‘vervaardigen’ zijn?

    Geliked door 1 persoon

    1. Dank je wel voor je interessante reactie, Frans!
      Aan *hlewa- met de betekenis “beschutting, bescherming” had ik nog niet gedacht! Wat een lastige naam is Hlewagastiz toch…
      Ik heb de oorsprong van ‘gastiz’ nog even nagezocht en dat woord moet oorspronkelijk toch “vreemdeling” hebben betekend. Het Proto-Germaanse *gastiz gaat namelijk net als het Latijnse ‘hostis’ terug op het Proto-Indo-Europese *gʰóstis, dat “vreemdeling” moet hebben betekend. In het Germaans kreeg het dan een positieve connotatie en ging het tot slot “gast” betekenen, terwijl het in het Latijn een negatieve kreeg en “vijand” werd. “Kerel” is niet te verenigen met de Latijnse betekenis. Bovendien hebben ook de Slavische talen een cognaat met de betekenis “gast”.
      Tot slot dank voor je correctie! Het moest inderdaad ‘vervaardigen’ zijn. Wat stom dat ik daar zó vaak overheen heb gelezen.

      Like

  4. Het valt mij op dat dit Germaans uit de 5e eeuw wat ouderwetser is dan het Gotisch van de 4e eeuw. Zo is Protogermaans *gastiz nog steeds gastiz, terwijl die in het Gotisch al is veranderd in gasts welke in het enkelvoud als een -a-stam wordt verbogen.

    Duiden alle mannelijke -ja-stammen, die op -(i)jaz eindigen, zoals *hrugjaz (rug), afstamming of herkomst aan?

    Geliked door 1 persoon

    1. Dat vond ik ook opvallend, ja. Het kan zijn dat bij de Gallehus-inscriptie een conservatieve spelling is gebruikt en dat die bepaalde veranderingen maskeert. Misschien was de a van ‘gastiz’ bijvoorbeeld al op weg naar een e, zoals in het Oudnoordse ‘gestr’.

      Voor zover ik er informatie over kan vinden, hebben de -ja-stammen verschillende herkomsten. Adjectieven op -ja- zijn vaak afleidingen van substantieven: *twifōtijaz < *twi- + *fōt- + *-ijaz. De betekenis verschilt.

      Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: