Lang geleden was er eens een driekoppige Proto-Indo-Europese woordstam die zien betekende. Elke kop ging zijn eigen weg in de dochtertalen en kreeg nageslacht. Duizenden jaren later en tientallen taalgeneraties verder waren de kinderen van de kinderen van de driekoppige woordstam zo veel van elkaar gaan verschillen qua vorm en betekenis, dat ze bijna niet meer als familie werden herkend.
De driekoppige woordstam is *wid-, *weid-, *woid-. Onderstaande afbeeldingen tonen onder andere de nakomelingen weten, wijs, wet, gewis, visioen, historie, idool, idee en video. Verderop vertel ik nog iets over de vorm- en betekenisontwikkelingen die in deze woordenfamilie hebben plaatsgevonden.



Driekoppige woordstam: ablaut
De gereconstrueerde Proto-Indo-Europese woordstam is *wid-, *weid-, *woid-. De vorm *wid- is de zogenoemde nultrap, een basisvorm zonder extra klinker. *Weid– is de e-trap en *woid- de o-trap. Elk van de stammen met zijn afleidingen heeft in bovenstaande afbeeldingen zijn eigen kleur.
De e en o van *weid- en *woid- verschijnen dus binnen in de stam en niet als uitgang erachter. We noemen deze vorm van klinkerwisseling ablaut. In het Proto-Indo-Europees was ablaut alomtegenwoordig en werd het gebruikt om nieuwe afleidingen van een woord te maken, maar nu hebben de dochtertalen er alleen restjes van over.
Het duidelijkste overblijfsel van ablaut vinden we bij de sterke werkwoorden: de verschillen tussen nemen, nam, namen en genomen, tussen rijden, reed en gereden en tussen vliegen, vloog, gevlogen zijn het gevolg van ablaut. Ablaut vinden we ook in hoen tegenover haan, wraak tegenover wreken, en kan tegenover kunnen.
Van weten tot zien
De oorspronkelijke betekenis van *wid-, *weid-, *woid- moet zien geweest zijn. Die betekenis is bewaard gebleven in onder andere het Latijnse werkwoord vidēre (wie-dèè-rè /wiˈdɛːrɛ/) en zijn Romaanse nazaten. Van de ikvorm videō (ik zie) komt ons woord video. De tegenwoordige tijd is afkomstig van de stam *wid-; de verleden tijd vīdī (bekend van vēnī, vīdī, vīcī) komt van *woid-.
Het Proto-Indo-Europees had een werkwoordstijd die wij nu niet meer kennen: het perfectum. Met die tijd benadrukte je het gevolg van iets wat in het verleden was gebeurd. Een voorbeeld: het gevolg van vallen is op de grond liggen. In het Proto-Indo-Europees had het perfectum van het werkwoord voor vallen dus de betekenis op de grond liggen na een val. Een gevolg van gezien hebben is weten: als je gezien hebt wat er is gebeurd, weet je wat er is gebeurd. Dat is dan ook de betekenis die *wait kreeg, de Proto-Germaanse nakomeling van de perfectumvorm *wóydh₂e. Van *wait stamt onze ikvorm ik weet af. De tegenwoordigetijdsvormen die bij *wait hoorden, zijn verloren gegaan. *Wait is dus een eigen leven gaan leiden als nieuwe tegenwoordige tijd.
Onherkenbaar Grieks
De eerste persoon meervoud van *wait was *witum, van de ablautende vorm *wid-. In het Nederlands is het klankverschil daartussen verdwenen, want weet en weten hebben nu dezelfde e-klank, maar in het Duits is het verschil nog bewaard: ich weiß versus wir wissen. Dat geldt ook voor het Engelse I wot versus we wit – maar dat werkwoord is op sterven na dood.
De Oudgriekse tegenhangers waren οἶδα (oîda) en ἴσμεν (ísmen). Nee, die zijn niet bijzonder goed herkenbaar, maar als je bedenkt dat oîda van *woîda kwam en ísmen van wídmen, dan lijken ze ineens een stuk meer op de Germaanse vormen *wait en *witum. Het Oudgrieks was zijn /w/-klank verloren en dat is een verandering die verwantschappen slecht herkenbaar maakt.
Een ander voorbeeld van een w-loos woord is ἔργον (érgon: werk), waarvan ons woord ergonomie (letterlijk: arbeidsleer) is afgeleid. Het is verwant aan werk: beide komen van het Proto-Indo-Europese *wérgom.
Er is nog veel meer te vertellen over de onderwerpen die ik in dit artikel heb aangeroerd, maar dat bewaar ik voor een volgende keer.
Geef een reactie