Krocht, grot en crypte

Het Latijnse woord crypta is drie keer in onze taal terechtgekomen. De eerste keer werd het krocht, de tweede keer grot en de laatste keer crypt(e). Zulke woorden, die van hetzelfde woord afstammen maar elk een andere vorm hebben, heten doubletten. Hoe komt het dat crypte, grot en krocht zo sterk van elkaar verschillen? Dat... Lees verder →

Vriend, vijand en heiland

De woorden vriend en vijand zijn ontstaan als onvoltooid deelwoord, zoals ziend en vlijend. In de loop der tijd zijn ze versteend: we vatten ze niet meer op als werkwoordsvormen. Van welke werkwoorden komen ze? En als het deelwoorden zijn, hoe komt het dan dat vijand niet eindigt op -end maar op -and? Dat kom... Lees verder →

Eigen en to owe, ought, own

Ons woord eigen heeft een bijzondere oorsprong. Het stamt af van een Germaans werkwoord dat in het Nederlands verloren is gegaan en hebben, bezitten betekende: *aiganą. Van de stam van dat werkwoord, *aig-, is ook vracht afgeleid. De Germaanse voorloper daarvan, *fra-aihtiz, betekende bezit, eigendom. Later ontstond via de tussenstap vrachtgeld de huidige betekenis lading.... Lees verder →

Hebben, haben, to have en avoir, avere, haber

De Germaanse werkwoorden hebben, haben en to have lijken verdacht veel op de Romaanse werkwoorden avoir, avere en haber. Bovendien betekenen ze hetzelfde en worden ze allemaal gebruikt voor de voltooide werkwoordstijden: ik heb gegeten; j'ai mangé. Het kan niet anders of ze zijn verwant. Toch? Nee, dat zijn ze niet. Het is puur toeval... Lees verder →

Wijf, vrouw, queen en kween

Het is geen toevel dat het Nederlandse woord wijf en het Engelse wife zo veel op elkaar lijken: ze hebben dezelfde oorsprong. Maar hoe komt het dan dat hun betekenissen zo ver uit elkaar liggen? In deze blogpost kijken we naar de geschiedenis van wijf, wife en andere woorden voor vrouwen in het Nederlands en... Lees verder →

Du quaems en du ghings

In het Middelnederlands spraken we elkaar niet aan met jij maar met dū. In de westelijke dialecten zei je bijvoorbeeld dū kens mī (jij kent mij). Dū stamt af van het Proto-Germaanse þū (met de th-klank van thing en de lange oe van voeren) en is verwant aan het Latijnse tū, een verre neef. Na... Lees verder →

Much en mucho

Het Engelse much en het Spaanse mucho lijken veel op elkaar, maar hebben etymologisch niets met elkaar te maken. Dergelijke woorden heten valse cognaten. Echte cognaten hebben dezelfde voorouder. Je kunt ze vergelijken met broers en zussen of neven en nichten, in tegenstelling tot de valse cognaten, die op elkaar lijken zoals er ook mensen... Lees verder →

Een raadsel: ziel

De herkomst van het woord ziel is onbekend. De huidige betekenis hangt nauw samen met het christelijke geloof en stamt dus pas van na de kerstening. Waar het woord voor die tijd voor gebruikt werd, weten we niet. De vorm die ziel en haar Engelse, Friese en Duitse zusters soul, siel en Seele in het... Lees verder →

Van man tot mens

In het Proto-Germaans waren er twee woorden voor een man: *gumô en *weraz. Dat eerste woord is verwant aan het Latijnse homō en bestaat nu alleen nog in de samenstelling bruidegom - letterlijk dus bruidman. Het tweede woord, *weraz, is bewaard gebleven in weerwolf - letterlijk manwolf. De Latijnse neef van *weraz is vir, dat... Lees verder →

Van ye naar you

In Nederland wordt weleens geklaagd over hun als onderwerpsvorm. Maar wist je dat het Engelse you oorspronkelijk ook geen onderwerpsvorm was?De tekst gaat verder onder de afbeelding. Ye en you als meervoudsvormIn het Middelengels betekende you alleen jullie. Je gebruikte ye als onderwerpsvorm en yow (met varianten als eow, ou en ȝow) voor het lijdend... Lees verder →

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑