Knaaien, verloren familie van to know

Het Engelse to know is een eenzaam werkwoord: het is door de eeuwen heen alle Germaanse familieleden kwijtgeraakt behalve het IJslandse knega en het Schotse to knaw. Als zijn Nederlandse en Duitse tegenhangers nog hadden bestaan, hoe hadden die dan geklonken? En hoe weten we dat?

Om daarachter te komen moeten we terug naar de basis: het Proto-Germaans, de oertaal waar alle Germaanse talen uit ontstaan zijn.

Taalhistorici hebben een Proto-Germaans oerwoord gereconstrueerd door de Oudengelse, Oudsaksische, Oudnoordse en Oudhoogduitse familieleden van to know met elkaar te vergelijken. (In die oude taalfases waren er dus nog wat meer familieleden in leven.) Uit deze reconstructie is *knēanan gekomen.

Proto-Germaanse letters
Voor Proto-Germaanse reconstructies worden enkele bijzondere tekens gebruikt:
- Een streepje boven een klinker geeft aan dat die klinker lang is. De ē moet bijvoorbeeld als [èè] geklonken hebben, zoals in blèren.
- De þ staat voor de Engelse stemloze th-klank van thick.
- Een kleine n geeft aan dat de voorafgaande klinker nasaal is. De combinatie an moet hebben geklonken als het Franse woord an 'jaar'.

Omrekenen en rijmen

Het Germaanse *knēanan kunnen we vervolgens naar het heden omrekenen door er alle klankveranderingen op toe te passen die in het Nederlands en Duits zijn opgetreden. Maar in dit geval is er ook een makkelijkere oplossing: kijken naar wat er is geworden van Proto-Germaanse werkwoorden die op *knēanan rijmden.

Neem de vormen *þrēanan en *mēanan: dat zijn de voorlopers van draaien en maaien. Ook in het Engels rijmen ze nog: zoals *knēanan in to know veranderde, zo veranderde *þrēanan in to throw (met een betekenisverandering; zie het kader verderop) en *mēanan in to mow. Laten we de hypothetische Nederlandse nazaat van *knēana rijmen op draaien en maaien, dan krijgen we dus *knaaien.

In het Duits heb je mähen en drehen (al zouden we *drähen verwachten). Dat betekent dat de Duitse tegenhanger *knähen zou zijn geweest. Het Germaanse werkwoord heeft het overleefd tot in het Oudhoogduits, waar het knāen was, maar daarna is het toch ter ziele gegaan. Het zal geen verrassing zijn dat knāen rijmde op drāen en māen.

To throw: van draaien naar gooien
Het Germaanse *þrēanan moet 'draaien' hebben betekend, net als zijn Nederlandse nazaat draaien. Dat weten we omdat dat in bijna alle Germaanse dochtertalen altijd zo is geweest. Hoe kan het dan dat de Engelse nazaat to throw nu 'gooien' betekent?

In het Oudengels betekende zijn voorganger þrāwan ook nog gewoon 'draaien'. Met dat werkwoord werd op een gegeven moment ook het draaien met een slinger - het wapen dus - aangeduid. En zodra je zo'n draaiende slinger loslaat, gooi je het projectiel weg. Uiteindelijk bleef alleen die betekenis over.

Hiaten dichten

Hoe komt het dat to know, to throw en to mow een w hebben, draaien en maaien een i, en drehen en hen een niet-uitgesproken h? De Proto-Germaanse vormen die we zojuist hebben gezien, hadden immers geen van die medeklinkers.

In het Westgermaans is de Proto-Germaanse lange *ē in een lange veranderd. In het Nederlands en Duits is die klinker meestal behouden. *Jēran werd bijvoorbeeld jaar en Jahr. Voor de woorden *knēanan, *þrēanan en *mēanan betekende dat in het Westgermaans dat je twee a-klanken na elkaar kreeg. *Mēanan werd bijvoorbeeld *māan. Twee klinkers na elkaar noemen we een hiaat, en zo’n hiaat – zeker als het om klinkers gaat die te veel op elkaar lijken, laat staan identiek zijn – daar houden mensen niet van.

Om het hiaat te delgen gingen mensen een overgangsmedeklinker invoegen. In het Engels gebeurde dat het vroegst en kwam er een [w] tussen: *māan werd in het Oudengels māwan. Hier hoor je hoe *mēanan via *māan in māwan veranderde:

In het Middelnederlands kwam er een andere oplossing: een [j]-klank: het Oudnederlandse māen (lees: [maa-en]) werd maeyen.

Het Oudhoogduits had nog de hiaatvorm māen, maar in het Middelhoogduits werd dat mæjen (ongeveer uitgesproken als [mèèjen]). Later verdween die [j] weer en ontstond mähen. De h staat er alleen om aan te geven dat de eerste e lang is. De uitspraak is ongeveer [mee(ë)n].

Sterk verzwakt

De drie Germaanse werkwoorden waren sterk. In het Engels zijn ze dat gebleven: to throw ~ threw ~ thrown staat naast to know met hetzelfde patroon en to mow met tegenwoordig mowed in plaats van mew.

In het Nederlands en Duits zijn de werkwoorden al vroeg verzwakt. Het Middelnederlands had nog het sterke voltooid deelwoord ghemaeyen, maar verder zijn er geen sterke vormen aangetroffen. Hoe zouden de Nederlandse en Duitse tegenhangers van threw, knew en mew eruit hebben gezien als ze nog hadden bestaan?

Hypothetisch versterkt

In het Westgermaans moet de eerste persoon enkelvoud van de verledentijdsvormen als volgt hebben geluid: *þrē, *knē en *. Doordat in bepaalde vormen een klinker volgde (zoals in *mēun ‘ze maaiden’), ontstonden in de vroege dochtertalen ook in de verleden tijd hiaatdelgende medeklinkers. De Engelse vormen threw en knew – lang geleden nog uitgesproken als [threeuw] en [kneeuw] – getuigen daar nog van.

Ook van een Nederlandse hiaatdelger hebben we bewijs. Waaien en zaaien horen namelijk ook bij dit groepje en die werkwoorden had vroeger niet respectievelijk de verleden tijden woei/waaide en zaaide maar wieu, een vorm die in 1285 is aangetroffen, en zieu, zoals in Van Maerlant (dertiende eeuw). Waar de tegenwoordige tijd een [j]-klank had, had de verleden tijd dus een [w]-klank: wieu en zieu klonken als [wiëw] en [ziëw] en zouden dus *wieuw en *zieuw zijn geworden.

Waren draaien en maaien dus nog sterk geweest, dan hadden we draaien ~ *drieuw ~ *gedraaien en maaien ~ *mieuw ~ *gemaaien gehad. En dat geldt dus ook voor het hypothetische *knaaien met *knieuw en *geknaaien. In het Duits zou je verledentijdsvormen op -ieh hebben gehad, zonder hiaatdelger dus: *knähen ~ *knieh ~ *geknähen.

Kennen en kunnen
Hebben kennen en kunnen iets met to know en *knaaien te maken? Ze zijn er in de verte aan verwant: ze delen de stam k_n, die teruggaat op het Proto-Indo-Europese *ǵneh₃-. Kennen en kunnen zijn echter andere afleidingen van varianten van die oude woordstam.

De Oudengelse tegenhanger van kennen was cennan. De nazaat daarvan, to ken, wordt soms nog in Schotland gebruikt, maar in het Standaardengels is het in onbruik geraakt.

Van *ǵneh₃- komen ook het Latijnse (g)nōscēre 'kennen' en cognōscēre 'leren kennen' (en dus ook het Franse connaître), evenals het Oudgriekse γιγνώσκειν (gignṓskein), dat je misschien kent van de uitspraak γνῶθι σεαυτόν (gnôthi seautón) 'ken uzelf'. 

Hieronder vind je de informatie terug in een overzichtsafbeelding:

6 gedachten over “Knaaien, verloren familie van to know

Voeg uw reactie toe

  1. Een kleinood om te knaaien, dit woord!

    Er is nog wel het raadsel hoe het Germaans in dit geval een heeft in stede van de verwachte uit *eh₃. Mogelijk is die ontstaan naar voorbeeld van andere werkwoorden met oorspronkelijke wisseling tussen en .

    Wel met zijn Oudhoogduits irknuoen (zw.) ‘herkennen’ en einknuodili ‘opmerkelijk, uitzonderlijk’. Zo ook mir becnuodelet mines uuines stimma in de Leidse Willeram.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑