Zijn: een werkwoordenmix

Ben, is, zijn, was, waren, geweest – hoe komt het dat het werkwoord zijn zulke verschillende vormen heeft? Dat komt doordat het een mix is van compleet verschillende werkwoorden. Zulke samengestelde werkwoorden noemen we suppletieve werkwoorden.

Vandaag maken we een reis langs de zijn-werkwoorden van de vier grote West-Germaanse standaardtalen – met uitstapjes naar het Afrikaans en een paar streektalen. Welke vormen hebben de werkwoorden en waar komen die vandaan? In onderstaand overzicht hebben ze de kleur van de Proto-Indo-Europese wortel waar ze van afstammen. Wil je weten hoe het precies zit? Onder de afbeelding bespreek ik de vier kleurgroepen in detail.

ORANJE VORMEN
Is, ist en am
De tegenwoordige tijd van zijn en het Duitse sein komt grotendeels van de Proto-Indo-Europese wortel *h1es-, die een e-loze variant *h1s- had. Die *h1 is een keelkank waarvan we alleen weten dát hij er was en dat hij anders was dan *h2 en *h3, maar het is onbekend hoe hij geklonken heeft. In het Germaans was hij verdwenen: *es- en *s-.

Van de wortel *es- kwam de vroeg-Proto-Germaanse derde persoon enkelvoud *esti, die later *isti moet zijn geworden. Die vorm ligt aan de basis van het Nederlandse en Afrikaanse is, het Friese is, het Engelse is en het Duitse ist – met een behouden -t. Nauw verwant zijn het Latijnse est (waarvan Sp. es, Fr. est, It. è en Po. é afkomstig zijn) en het Oudgriekse ἐστί (estí).

Ook de Engelse ikvorm am komt van *es-. In het vroege Proto-Gemaans was het *ezmi: *es plus de uitgang mi. Via *immi werd dat in het Oudengels eom. Daaruit ontstond het huidige am. Het sterk erop lijkende are heeft een andere oorsprong; daarover later meer. Verwant aan het Germaanse *ezmi is het Oudgriekse εἰμί (eimí).

Zijn, zijt, zij en seid, sei etc.
De variant *s- heeft de vormen wij/zij zijn, gij zijt en het zij opgeleverd. Oorspronkelijk waren zijn en zijt vormen van de aanvoegende wijs, net als zij: vormen die onder andere voor wensen (God zij dank) en toegevingen (hoe het ook zij; het zij zo) gebruikt werden. Vergelijk de Duitse aanvoegendewijsvormen er sei, ihr seiet, sie seien met zij, zijt en zijn. Al in het Oudnederlands werden de zij-vormen gewone tegenwoordigetijdsvormen. Dezelfde oorsprong als de Nederlandse zij- en de Duitse sei-vormen hebben de Latijnse aanvoegendewijsvormen, zoals sit, sītis en sint (waar – via de Proto-Romaanse vormen *siat, *siatis en *siant – de Franse vormen soit, soyez en soient van afstammen).

De Duitse vorm ihr seid heeft dezelfde herkomst als gij zijt en vindt zijn oorsprong dus ook in de aanvoegende wijs. De -d had eigenlijk een -t moeten zijn (als in ihr geht, ihr habt etc.). Hij wordt gebruikt om het woord te onderscheiden van seit (sinds). Ihr seid is nu iets anders dan ihr seiet, de aanvoegendewijsvorm, maar oorspronkelijk waren die twee dus één en dezelfde vorm; de e in seiet is van later.

Zowel in het Nederlands als in het Duits is ook het hele werkwoord van die zij- en sei-vormen afgeleid: zijn en sein. In het Proto-Germaans moet *wesaną gebruikt zijn – het huidige wezen. Daarover later meer.

In bepaalde streektalen wordt de stam zij- ook gebruikt voor de ikvorm, zoals in mijn Midden-Brabantse dialect: ik zij of ik zè. In andere regio’s is daar de n aan toegevoegd die ook in ik ben en het plaatselijke ik doen zit; neem ik zijn of het Antwerpse ik zen. Het is geen meervouds-n maar een n die in het geval van ik ben en ik doen van het Oudnederlands geërfd is, en die zich later analogisch naar ik zijn/zen verspreid heeft.

In het Afrikaans, dat uit Nederlandse dialecten is ontstaan, heeft alleen het onvoltooid deelwoord synde de zij-stam bewaard. Het hele werkwoord is er wees en is wordt gebruikt voor alle personen in de tegenwoordige tijd.

Sind
Het Duits heeft de oorspronkelijke vorm voor de derde persoon meervoud behouden: sie sind, van *sindi. Vergelijk het Latijnse sunt. Sind wordt nu ook gebruikt voor de eerste persoon meervoud wir sind, maar in het Oudhoogduits was dat birum. De eerste persoon heeft zich aan de derde aangepast doordat die twee vormen ook in alle andere werkwoorden samengevallen zijn; wir nëmemēs en sie nëmant werden bijvoorbeeld beide wir/sie nehmen.

BLAUWE VORMEN
Het Nederlands, Fries en Duits
Birum brengt ons bij de b-vormen. We beginnen met ik ben, het Friese ik bin en het Duitse ich bin. Die vormen zijn een samensmelting van twee Proto-Indo-Europese stammen: *bhéwH- en *h1es-. Van *bhéwH- komt de b- van ben en bin. De wortel *bhéwH- leverde in het Latijn de voltooide tijd fuī op (Fr. fus, Sp. fui, It. fui en Po. fui) en het toekomend deelwoord futūrus (letterlijk: zullende zijn).

De stukken -en en -in van ben en bin komen van *h1es-. In het Proto-Germaans stonden naast de derde persoon *isti de eerste persoon *immi en de tweede persoon *issi. *Immi en *issi hadden in het Fries en Duits respectievelijk *in en *is moeten worden, maar werden gecombineerd met de b van het voor de rest verdwenen b-werkwoord: bin en bist. De -t in bist komt van de voorloper van do en du: bis thū werd uitgesproken als bistū. Die t werd veralgemeniseerd en zo nam bist de oude vorm bis over. Hetzelfde gebeurde in het Fries, waar bisto zelfs de officiële omkering is van do bist.

In het Nederlands kregen we ik ben en du best, maar de duvorm is na het Middelnederlands verdwenen. De huidige jijvorm jij bent verving jij zijt en is niet meer dan de ikvorm plus de uitgang -t. Aangezien de -n in ben oorspronkelijk de uitgang van de ikvorm was, is bent historisch gezien dubbelop.

Ook het Friese meervoud binne is geënt op de ikvorm, evenals het Drentse binnen en het Hollandse bennen; denk aan het liedje We bennen op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar?

Het Engels: be en been
De laatste te bespreken b-vormen zijn be en been in het Engels. Be wordt gebruikt als heel werkwoord (to be) als gebiedende wijs (Don’t worry, be happy) en aanvoegende wijs (So be it). Als gewone tegenwoordigetijdsvorm overleeft be in de combinatie the powers that be.

In tegenstelling tot ben en consorten is be geen combinatie van twee stammen. In het Oudengels waren er twee zijn-werkwoorden; een daarvan luidde bēon. Dat werkwoord bestond compleet uit zuivere be-vormen: iċ bēo, hē biþ etc. Been is daar het oorspronkelijke voltooid deelwoord van.

ROZE VORMEN
Het hele werkwoord en de gebiedende wijs
De vormen die met een w beginnen, komen van het Proto-Germaanse werkwoord *wesaną, dat teruggaat op de Proto-Indo-Europese wortel *h2wes-. De betekenis daarvan moet zijn geweest (ver)blijven – en ergens verblijven is ergens zijn.

*Wesaną zou net zo vervoegd zijn geweest als *lesaną, ons huidige lezen, ware het niet dat de tegenwoordige tijd in het Proto-Germaans door *immi en de andere besproken vormen werd ingevuld. *Wesaną had dus geen eigen tegenwoordige tijd.

Van *wesaną stamt ons woord wezen af. Die vorm wordt in het Standaardnederlands een stuk minder gebruikt dan het jongere zijn. Wezen komt voor in vaste combinaties als Hij mag er wezen en Dat kan wel wezen.

Ook wordt wezen gebruikt in de voltooid tegenwoordige tijd van zijn als het de betekenis eropuit getrokken zijn om heeft:
(1a) Ze is vissen. (tegenwoordige tijd)
(1b) Ze is wezen vissen. (voltooid tegenwoordige tijd)
Om een of andere reden vinden sommige mensen dat gebruik van wezen maar niks, maar er is niets fouts aan. In onder andere Noord-Brabant en Limburg heeft er een contaminatie plaatsgevonden van wezen met geweest: weeste, wiste (en daaruit wisse), weste etc.

In het Duits is Wesen alleen nog in gebruik als zelfstandig naamwoord. In het Fries is wêze (met de klinker van blèren) daarentegen nog altijd het reguliere hele werkwoord. In het Afrikaans is het wees.

De Friese gebiedende wijs is wês. Ook in het Standaardnederlands gebruiken we de w-vorm wees, maar in het gesproken Nederlands van Nederland heeft die vorm stevige concurrentie van ben, en in dat van Vlaanderen van zij.

De verleden tijd
Zoals lezen de verleden tijd las heeft, zo heeft wezen de verleden tijd was. De r in waren is ontstaan uit de Proto-Germaanse z (*wēzu-) en had eigenlijk ook in lazen moeten zitten.

Onze gijvorm gij waart is te vergelijken met het Duitse ihr wart. De versteende aanvoegendewijsvorm ware (als in ware het niet dat) heeft dezelfde herkomst als het Duitse wäre en het Engelse were (zoals in if I were you).

In het Duits is de r veralgemeniseerd: hij is ook in ich war en er war terechtgekomen, in tegenstelling tot het Engels, dat wat dat betreft dichter bij het Nederlands zit: I/he was versus we/you/they were. De r zat ook in het verdwenen thou wert.

In het Fries is de verleden tijd drastisch op de schop gegaan: wie, wiest en wiene zijn gevormd naar het model van gie, giest en giene (ging etc.) en stie, stiest en stiene (stond etc.). Alleen de w is dus oorspronkelijk.

In het Afrikaans wordt was voor alle personen gebruikt, wat dus ook voor is geldt in de tegenwoordige tijd. In de streektalen vinden we zowel gevallen van veralgemenisering van de r, zoals in het Duits; zo kent mijn dialect ik waar en hij waar. Andere streektalen hebben juist in alle vormen een s of z, zoals het Drents, het Sliedrechts en het Huizens: we wazzen.

Het voltooid deelwoord
Zoals gelezen het voltooid deelwoord van lezen is, zo had gewezen het voltooid deelwoord van wezen moeten zijn. In het Middelnederlands bestond dat ook daadwerkelijk: ghewesen. Het werd echter vervangen door de zwakke vorm geweest. De t is een ingeburgerde spelfout: geweest had geweesd moeten zijn, zoals het ook gepeesd is en niet gepeest. Uit geweest is het Afrikaanse voltooid deelwoord gewees ontstaan. Ook in het Fries is het voltooid deelwoord zwak geworden: west.

In het Duits is gewesen nog sterk. Ons bijvoeglijk naamwoord gewezen (voormalig) komt van dat Duitse voltooid deelwoord.

TURKOOIZE VORMEN
Are en art

De hedendaagse tegenwoordige tijd van het Engelse to be heeft naast am en is de vorm we/you/they are en de verdwenen vorm thou art. Hoezeer am, are en art ook op elkaar lijken, men neemt aan dat ze niet van hetzelfde werkwoord komen.

In tegenstelling tot am herleidt de historisch taalkundige Alfred Bammesberger are en art namelijk tot de Proto-Indo-Europese wortel *h3er-. Oorspronkelijk moet die wortel opstaan, in beweging komen, ontstaan hebben betekend. Die betekenissen zijn behouden in het Latijnse werkwoord orīrī, waar onze woorden origine en origineel vandaan komen. In het Proto-Germaans moet het werkwoord dat uit *h3er- ontstaan was, de betekenis worden hebben gekregen. Are en art (in het Oudengels earon en eart) ontstonden uit de verleden tijd daarvan en betekenden oorspronkelijk dus geworden zijn. In voetnoot 1 en 2 bespreek ik deze theorie in detail, evenals twee andere theorieën.

  1. Er is een theorie die zegt dat are en art al vroeg zijn ontstaan uit de Oudnoorse vormen eru- en ert, maar die theorie is problematisch. Ten eerste kan daarmee de Oudengelse tweeklank ea van earon en eart niet verklaard worden, want een e werd voor een r niet de tweeklank ea maar eo; je zou dus *eoron en *eort verwachten. Vergelijk het Oudengelse beorg met ons berg. De ea van earon en eart moet van een a voor een r komen, zoals wearp van *warp kwam. Earon en eart gaan dan dus terug op *ar-, en die stam vinden we ook daadwerkelijk in de Westsaksische variëteit van het Oudengels: art (jij bent). De a past ook bij de theorie dat we te maken hebben met een oorspronkelijke verledentijdsstam die een tegenwoordigetijdsbetekenis kreeg: een preteritopresens. Die theorie wordt ondersteund door het feit dat earon en eart ook daadwerkelijk werden vervoegd als andere preteritopresentia: earon zoals sculon, eart zoals sċealt (het latere thou shalt). Als het gewone tegenwoordigetijdsvormen waren geweest, zou earon op een þ (th) zijn uitgegaan en eart op st, net als als wyrc (wij, jullie, zij werken) en wyrċest (jij werkt).
  2. Volgens Donald Ringe komen are en art van Proto-Germaanse *ar- (is er), dat van het Proto-Indo-Europese *h1or- (is gekomen) komt, bij *h1er- (komen, bereiken). Ik dank Olivier van Renswoude voor het feit dat hij me op deze theorie attent heeft gemaakt.

4 gedachten over “Zijn: een werkwoordenmix

Voeg uw reactie toe

  1. Zou de dialectische vorm “ik zijn” niet eerder een meervoud zijn dan “ik zij” met een -n erbij? Die meervoudsvorm treft men namelijk voor alle werkwoorden aan: “ik gaan”, “ik doen” enzovoort.

    Geliked door 1 persoon

    1. Zouden we dat aannemen, dan zou de vraag rijzen waarom men er in de eerste persoon enkelvoud het meervoud bij haalt. Dat zou taalhistorisch zeer onwaarschijnlijk zijn: er is geen plausibele motivatie voor.
      De -n van ‘ben’ is een oude eerstepersoonsuitgang die teruggaat op het Germaanse *-mi. Ook de voorganger van ‘ik doen’ had dat *-mi: *ik dōmi. In het Oudnederlands werd dat ‘ik duon’, in het Middelnederlands ‘ic doen’.
      Het dialectische ‘ik doen’ komt daar rechtstreeks vandaan. In ‘ik gaan’ is ze later waarschijnlijk analogisch verschenen, maar het Middelnederlands kent al ‘ic gaen’. In ‘ik zijn’ is ze sowieso analogisch, aangezien die vorm pas laat in het Middelnederlands opduikt.
      De n veel succes heeft gehad: in het Oudnederlands verscheen ze zelfs een tijdje in werkwoorden als ‘givan’ (geven): ‘ik givon’ i.p.v. het oorspronkelijke ‘ik givo’ (vergelijk ‘wē givan’ met een a).

      Like

      1. Ik+meervoudsvorm komt overigens ook in het Frans voor: “je sommes”, zoals in een verhaal van Guy de Maupassant.

        Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: