Was en waren – rotacisme 1

Aan sommige bijzonderheden zijn we zo gewend dat ze ons nauwelijks opvallen. Neem de werkwoordsvormen was en waren. Het enkelvoud heeft een s, terwijl het meervoud een r heeft. Zijn is het enige werkwoord waarvan de verleden tijd zich zo gedraagt; in las en lazen zit bijvoorbeeld geen r. Een r vinden we dan weer wel in de hele verleden tijd van vriezen en verliezen: ik vroor en verloor en wij vroren en verloren. Hoe is de r in deze woorden terechtgekomen? Hij is ontstaan door rotacisme. Wat dat precies is, kom je in dit artikel te weten.

Vandaag vertel ik over de vele uitwerkingen van rotacisme in het Nederlands en zijn West-Germaanse zustertalen. Een volgende keer ga ik in op het Latijn en zijn Romaanse nazaten, want ook onze Zuid-Europese verrenichtentalen hebben er heel wat mee te maken gehad.

Rotacisme: al wat r wordt
Het woord rotacisme komt via het Neolatijnse rhōtacismus van het Oudgriekse werkwoord ῥωτακίζω (rhōtakízdō), dat zoiets betekende als ‘de r overdreven gebruiken’. Het woord is afgeleid van de Griekse naam van de letter ϱ: rhō. De oude Grieken gebruikten het woord om te typeren wat mensen deden die een /r/ in plaats van een /l/ uitspraken.

In de taalkunde is rotacisme het ontstaan van een /r/ uit – doorgaans – een /z/, /d/, /l/ of /n/.1 In dit artikel passeren verschillende daarvan de revue, maar de ster van de show zal de verandering van /z/ in /r/ zijn, omdat de Germaanse talen bezaaid zijn met de uitwerkingen van die verandering.

Wetmatigheid: /z/ wordt /r/
Op een bepaald moment veranderde in de voorloper van de Germaanse talen de /z/ in een /r/. Die verandering was wetmatig: in de regel werd elke /z/ een /r/. Veel hedendaagse woorden met een /r/ stammen van zo’n oud /z/-woord af. Hieronder vind je een aantal voorbeelden.2

Maar de Germaanse talen hebben toch nog steeds een /z/-klank? Jazeker, maar die is pas later ontstaan uit een /s/. Lezen komt bijvoorbeeld van het Proto-Germaanse *lesaną, dat uitgesproken werd met een /s/, en zien komt van sehwaną. Toen de /z/ een /r/ was geworden, vulden de talen hun /z/-voorraad weer aan door bepaalde /s/’en stemhebbend te maken.

Aan de r’en in bovenstaande tabel kun je niet meer ruiken dat ze van een /z/ komen. Maar daarnaast zijn er r’en waar nog wél een sisklankluchtje aan zit. Laten we die eens bekijken.

Ouder en oudst
De vergrotende trap van oud is ouder, en de overtreffende trap is oudst. De uitgangen -er en -st hebben nu niets meer gemeen, maar -er is het gevolg geweest van rotacisme. Als we dat terugdraaien, lijken ze ineens een stuk meer op elkaar.

De /r/ van ouder en andere vergrotende trappen was in het Proto-Germaans een /z/. In die gereconstrueerde oertaal was het namelijk nog *aldizô. Als je bedenkt dat de /z/ niets meer is dan de stemhebbende tegenhanger van de /s/, dan wordt de connectie met de overtreffendetrapvorm oudst duidelijk:

Was en waren
Nu komen we bij was en waren. Die meervouds-r is zoals gezegd ontstaan door rotacisme. Een kenmerk van de Proto-Germaanse verleden tijd van sterke werkwoorden was dat stemloze wrijfklanken in het meervoud stemhebbend waren geworden. Tegenover *ik was stond *wīz wēzum (wij waren). Toen het rotacisme in actie kwam, veranderde die /z/ van *zum in een /r/, en zo kregen we uiteindelijk waren. *Was had geen /z/, dus dat werd ons was.

Wij laren, ik verloos en uitverkoren
Maar nu lopen we tegen een probleem aan: was en waren is het enige duo met zo’n verschil, terwijl ik zojuist vertelde dat de s-z-alternantie in het Proto-Germaans alomtegenwoordig was. De ik-vorm van *lesana was in de verleden tijd bijvoorbeeld *ik las en de wij-vorm was *wīz lēzum – vormen die nota bene rijmden op de voorlopers van was en waren. Waarom zeggen we dan niet ik las en wij laren?

Dat komt door analogiewerking. Rotacisme zorgde voor een vervelende onregelmatigheid: een /r/ in het meervoud tegenover een /s/ in het enkelvoud. Om die plooi glad te strijken gingen mensen de hele verleden tijd gelijktrekken. Soms vervingen ze de meervouds-/r/ door de enkelvouds-/s/ en soms juist andersom. Dat noemen we analogiewerking. In de voorloper van lazen sneuvelde de /r/.

De andere kant ging het op met *ik fralaus en *wīz fraluzum. In het Middelnederlands waren die vormen in ik verloos en wī verloren veranderd, maar later werd de enkelvouds-/s/ vervangen door een analogische meervouds-/r/ en kregen we ik verloor. Hetzelfde gebeurde met vroos.

Bij de verleden tijd van kiezen gebeurde het tegenovergestelde: wij koren werd wij kozen. De voltooid deelwoorden verloren en gevroren bleven intact, maar gekoren werd gekozen. Een relict van de oude r-vorm is uitverkoren. Het Fries gedraagt zich als het Nederlands: ferlear, frear maar keas naast de infinitieven ferlieze, frieze en kieze.

Forlorn, frieren en iech waor
In het Engels won de sisklank, die later overal in /z/ veranderde: froze, frozen en chose, chosen. To lose komt van een ander werkwoord, *lusōną, en heeft de zwakke verleden tijd lost. Van to forlese, de gestorven evenknie van verliezen, is wel het voltooid deelwoord forlorn bewaard gebleven.

In het Duits was juist de /r/ dominant: hij verscheen zelfs in de tegenwoordige tijd frieren en verlieren. Kiesen heeft zijn /z/ behouden, maar dat werkwoord is nu op sterven na dood.

In het Duits en in een aantal Nederlandse streektalen zien we ook analogiewerking bij was: in het Duits is het ich war, in het Maastrichts iech waor en in mijn Midden-Brabants ik waar. In bepaalde Nedersaksische dialecten zegevierde juist de sisklank en is het wiej wazze geworden.

Hieronder staan de vormen in een overzicht. De pijlen geven analogiewerking aan. Na de afbeelding gaan we naar andere interessante gevallen van rotacisme.

De gesneuvelde eind-z
In het Latijn eindigden heel wat mannelijke naamwoorden in de eerste naamval op -us, zoals ventus ‘wind’. Het Proto-Germaans had een directe zus van -us: -az. Tegenover het Latijnse ventus stond *windaz.

Als we nu het rotacisme toepassen waar we het al de hele tijd over hebben, zouden we in de huidige Germaanse talen r-vormen moeten krijgen. Maar in Ne. wind, En. wind, Du. Wind en Fr. wyn zat al in de vroegste bronnen geen r meer – sterker nog: niet eens een uitgang. Hoe komt dat?

Een van de belangrijke kenmerken van de West-Germaanse talen is dat ze niets hebben overgehouden van -az. In het Proto-West-Germaans viel -az gewoon weg: *windaz werd *wind. De hele naamvalsuitgang ging dus overboord.

Dat verlies onderscheidt het West-Germaans van het Noord-Germaans (Deens, Zweeds, Noors, IJslands) en het nu uitgestorven Oost-Germaans, waarvan we alleen het Gotisch hebben gekend. In het Gotisch veranderde windaz in winds. In het Noord-Germaanse oertaal, het Oudnoords, veranderde *windaz in vindr – en voilà, daar is het vertrouwde rotacisme weer. Het IJslands en het Faeröers zijn de enige talen die die -r nu nog hebben: vindur.

Ein langer Tag
Het Latijnse -us zat ook in mannelijke bijvoeglijke naamwoorden, zoals in longus ‘lang’. De Proto-Germaanse evenknie van dat woord was *langaz – ook weer met *-az. En van dát *-az is wel iets overgebleven in het West-Gemaans, en wel in het Duits.

In het Duits heb je namelijk twee vormen van een bijvoeglijk naamwoord: de eerste vorm komt na het bepaald lidwoord en de tweede na het onbepaald lidwoord. Neem lang: ‘de lange dag’ is der lange Tag, maar ‘een lange dag’ is ein langer Tag. En waar komt die uitgang -er vandaan? Juist: van *-az. Deze uitang -er kwam later ook in het mannelijke bepaald lidwoord terecht: der Tag, een typisch Duits trekje (en Zuid-Limburgs: d‘r daag). (Vgl. Middelnederlands die dach en Oudengels sēē dæġ.)

Wir, mir, ihr, er
Het Duits heeft nog meer /z/’en via rotacisme bewaard: bij de persoonlijke voornaamwoorden. En het Duits is niet de enige taal: streektalen als het Midden- en Zuid-Limburgs doen mee. In onderstaand schema vind je een aantal voorbeelden van het Duits en het Maastrichts. Uit de woorden in de andere talen is de /z/ simpelweg verdwenen.

Rotacisme bij de /d/ en /l/
Tot nu toe is het gegaan over de verandering van een /z/ in een /r/, maar zoals ik in de inleiding zei, kunnen ook andere alveolaire medeklinkers een /r/ worden, zoals de /d/ en de /l/. In de Romaanse talen zijn daar veel voorbeelden van, maar die bewaar ik voor de volgende keer. Vandaag hou ik het bij de Germaanse talen: het Engels, het Brabants en het Nedersaksisch.

Latter en ladder, writer en rider
In het Amerikaans, Australisch en Nieuw-Zeelands Engels is er iets gebeurd met de /t/ en /d/: latter klinkt daar bijvoorbeeld hetzelfde als ladder, en writer hetzelfde als rider. De /t/ en de /d/ worden in zulke woorden dus hetzelfde uitgesproken.3 Voor ons Nederlanders komt die medeklinker over als een /d/. Get over it, whatever en better klinken in de meeste van onze oren als ged over it, whadever en bedder als we ze door Amerikanen uitgesproken horen worden.

In werkelijkheid is het geen /d/ maar een tongpunt-r: een r die niet ratelt maar slechts één tikje tegen de tandkas maakt, fonetisch [ɾ]. Het is dezelfde r die het Spaans in caro ‘duur’ heeft, in tegenstelling tot de ratelende r in carro ‘wagen’.

Het Engelse verschijnsel heet in de Engelse literatuur flapping, omdat de klank [ɾ] een flap wordt genoemd, in tegenstelling tot de ratelende trill. Maar in feite hebben we ook hier te maken met rotacisme.

Vanmirreget, uitscheere en aare
Nauwverwant aan het Engelse flappingverschijnsel is wat er in bepaalde West-Brabantse dialecten is gebeurd met de woorden vanmiddag, uitscheiden ‘ophouden’ en hadden. In zijn boek Sprekend een Westbrabander 2 vertelt dr. Jan Stroop dat deze woorden in die dialecten worden uitgesproken als vamirreget, uitscheere en aare. Het gaat hier niet om een systematische verandering, zoals in het oude Germaans en in het regionale Engels, maar om een sporadische: slechts in een handjevol woorden is de /d/ in een /r/ veranderd.

In bepaalde Nedersaksische dialecten gebeurt iets soortgelijks: bedde (bed) wordt berre, weddevrouwe (weduwe) wordt werrevrouwe.

Trangeleste
Ten langen leste een geval van rotacisme uit mijn eigen dialect: een /l/ die een /r/ wordt. Bij de ouderen heeft de verbinding telangeleste ‘ten langen leste’ de variant trangeleste. De eerste keer dat ik dat hoorde, dacht ik dat er een kunstgebit verkeerd schoot, maar nee: meerdere mensen zeggen het, ook met goed klevende protheses. In trangeleste is de /l/ gewoon in een /r/ veranderd.

Dat moet als volgt gegaan zijn. Telangeleste veranderde eerst in tlangeleste; de stomme e wordt immers vaak ingeslikt, zoals ook in prebeere, dat vaak als prbeere klinkt. Die e-wegval leverde het cluster tl- op, maar dat cluster komt verder niet voor in het dialect – en overigens ook niet in het Nederlands. We kennen het vooral van Azteekse oftewel Nahuatl namen als Tenochtitlán. En als een medeklinkercluster te zeldzaam is, wordt het vervangen. Denk ook aan de uitspraak van sfeer: woorden met sf- zijn extreem zeldzaam, en daarom vervangen mensen dat cluster onbewust door sw-, dat veel frequenter is: sweer.4 In het Duitse attractiepark Phantasialand werd de op een Azteekse mythe gebaseerde attractie Tlalocan kort na de opening zelfs veranderd in Talocan, omdat Tlalocan niet lekker bekte.

Toevoeging: Twitteraar Christof vandenEynde deed me een alternatieve verklaring aan de hand. In telangeleste zit tweemaal een /l/ en in zulke gevallen kan dissimilatie optreden: één van de twee gelijke medeklinkers verandert – in dit geval in een /r/ – om een herhalende articulatie te voorkomen. Zoiets is bijvoorbeeld gebeurd in het Engelse marble, dat van het Franse marbre komt: van de dubbele /r/ is er één een /l/ geworden. Ook in het West-Vlaamse sleuter is dat het geval: de tweede /l/ van sleutel is gedissimileerd.

  1. De /z/, /d/, /l/ en /n/ hebben twee kenmerken gemeen met de tongpunt-r:
    – ze zijn alveolair: je maakt ze door met je tongpunt naar het hobbeltje achter je voortanden te gaan, de alveolus oftewel de tandkas (probeer het maar eens);
    – ze zijn stemhebbend: je maakt ze met trillende stembanden (leg de hand maar eens op de keel).
    De r waar zo’n stemhebbende alveolaire medeklinker in verandert, is zoals gezegd een tongpunt-r en dus geen Limburgse brouwende huig-r of Gooise j-achtige r. De tongpunt-r, waarbij de tongpunt ratelt, hoor je bij Italianen, Spaanstaligen, veel Vlamingen en een steeds kleiner aantal Nederlanders. In delen van Nederland en België is de tongpunt-r door de eeuwen heen veranderd in een huig-r, in een Gooise r of in een van de meer dan tien andere varianten die ons taalgebied rijk is.
  2. Bij *hauzijaną ‘horen’ is het interessant om even stil te staan: in deze Proto-Germaanse vorm leek de stam *hauz- (uitgesproken als chawz-) nog een stuk meer op zijn verre Oudgriekse broer ἀκου– (akou-), die afkomstig was van het eerdere *akows-. We vinden die stam in akoestisch.
  3. Er zijn ook sprekers die alleen de /t/ in een [ɾ] veranderen en dus niet de /d/, en de precieze condities verschillen per variëteit. Zie o.a.: https://en.wikipedia.org/wiki/Flapping
  4. Voor de liefhebber: in het Proto-Romaans veranderde het Latijnse vetulus ‘oud’ in vetlus. Ook die taal kende verder geen gevallen van -tl-, en dus werd -tl- vervangen door -cl-. Uit veclus/veclum zijn tot slot Fr. vieux/vieil, It. vecchio, Sp. viejo en Po. velho ontstaan.

Plaats een reactie

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑