Weg en wegen, schip en schepen

De meervoudsvorm van dag is dagen. In het meervoud wordt de a dus lang. Hetzelfde gebeurt bij weg en slot: wegen en sloten. In de meervoudsvorm van zak, bed en rok verandert de klinker daarentegen niet: zakken, bedden en rokken.

Hoe komt het dat sommige woorden een lange meervoudsklinker hebben en andere niet? En waarom is het enkelvoud van schepen niet *schep maar schip?

Om die vragen te beantwoorden gaan we terug in de tijd: naar het Oudnederlands en het Middelnederlands. De klankveranderingen waar dit stuk over gaat, laat ik horen met audio.

Noot vooraf | Fonetisch schrift
In dit artikel gebruik ik het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA). Fonetische tekens zet ik tussen blokhaken: de a van dag is bijvoorbeeld [ɑ]. De context of een audiofragment maakt duidelijk waar een teken voor staat.
Tussen schuine strepen zet ik soms uitspraakbenaderingen in de vertrouwde spelling: de uitspraak van het Middelnederlandse bloet is bijvoorbeeld /bloeët/.
Heb ik het specifiek over letters, dan gebruik ik vishaken: de <ch> van chaos.

Lang en kort

Zaken en zakken
Het Nederlandse spellingsysteem is raar. Neem het woord zaak. Dat heeft een lange [aː] en die klinker schrijven we met <aa>. Het meervoud zaken heeft precies dezelfde [aː], maar we leveren één klinkerletter in: we schrijven niet zaaken. Die spellingregel leren we al vroeg op school.

De reden dat we zaken met maar één <a> schrijven, is dat de lettergreep in kwestie open is: za-ken. We hoeven geen <aa> te schrijven, want de open lettergreep laat al zien dat de [aː] lang is. We schrijven ook la en ga.

Als we willen aangeven dat de klinker kort is, dan moeten we een dubbele medeklinker schrijven: zakken heeft een korte [ɑ] en dat zie je aan de <kk>.

Hulp van een medeklinker
We laten dus met een extra medeklinker zien dat de klinker kort is. Met de k-klank zelf gebeurt niets: zaken, fonetisch [zaːkə(n)], heeft precies dezelfde [k] als zakken [zɑkə(n)]. De dubbele <kk> is er dus puur en alleen voor de klinker.

Voor ons Nederlandstaligen is dat de normaalste zaak van de wereld, maar eigenlijk is het gek. Het is alsof een kattenliefhebber zijn affiniteit met de besnorhaarde viervoeter kenbaar maakt door te zeggen dat hij met grote graagte kattenvoer en -grit koopt.

Oudnederlands

Onze manier van spellen vindt haar oorsprong in het Oudnederlands, de oudste fase van onze taal die we de naam Nederlands kunnen geven. Het Oudnederlands werd gesproken tussen circa 600 en 1150 na Christus en was ontstaan uit het West-Germaans, een groep dialecten die zelf uit het Proto-Germaans waren ontstaan.

Het Proto- en West-Germaans zijn niet schriftelijk overgeleverd, maar van het Oudnederlands is best veel bewaard gebleven – heel wat meer dan het beroemde Hebban olla vogala-zinnetje – en wat niet is overgeleverd, kunnen we reconstrueren.

Sakon en sakka
Het woord zaken was in de negende eeuw sakon. De voorloper van de meervoudsvorm zakken ‘buidels, tassen’ was *sakka.1 Een grote overeenkomst met de hedendaagse woorden, zou je zeggen, maar schijn bedriegt. Hieronder laat ik horen hoe de twee woorden in de negende eeuw uitgesproken moeten zijn geweest. Let op de a’s en k’s.

sakon en sakka in het Oudnederlands

Een korte a
Bij sakon valt op dat de a kort is, in tegenstelling tot die van zijn nazaat zaken. Sakon werd dus uitgesproken als iets als /sakkon/. Wij hebben tegenwoordig een dubbele medeklinker nodig om aan te geven dat een a kort is, maar in het Oudnederlands werkte dat zo niet. Sakon met een korte a lezen is voor ons nu wennen, maar juist ons huidige systeem is vreemd.

Een lange k
De dubbele <kk> van sakka ‘zakken’ staat er niet voor de korte a. Hij werd dubbel geschreven omdat hij in de uitspraak ook daadwerkelijk dubbel wás: het was een lange medeklinker, fonetisch [kk]. In de audio hierboven hoor je dat mijn [kk] even blijft ‘hangen’.

Zo’n lange medeklinker heet een geminaat. (Denk aan gemini ‘tweeling’.) Het huidige Nederlands kent geen geminaten, maar talen als het Noors en Italiaans wel. De Italiaanse evenknie van zak, het woord sacco, heeft precies dezelfde geminaat: [sakko].

Noot | Ook lange klinkers
Sakon had een korte a, maar het Oudnederlands kende ook een lange a. Die werd toen gewoonlijk alleen nog niet dubbel geschreven. Een schaap was bijvoorbeeld een skap, uitgesproken als /skaap/. In de wetenschappelijke notatie wordt in zo'n geval een macron gebruikt, een horizontaal streepje: skāp.

Het Oudnederlands had naast die lange a ook een lange e, zoals in flēsk 'vlees', een lange i, zoals in īs 'ijs', een lange o, zoals in bōm 'boom', en een lange u, zoals in būk 'buik'. Elk van die klinkers had een korte tegenhanger.

Samengevat: in het Oudnederlands had sakon nog een korte a. De spelling <kk> in sakka stond voor een lange k. Maar daar ging verandering in komen, want er lag een revolutie op de loer.

Laatoudnederlands

We spoelen door naar het Laatoudnederlands: de vroege twaalfde eeuw. Sakon en sakka waren sinds de negende eeuw veranderd in saken en sacke. De [o] en de slot-[a] waren in een stomme e veranderd. De begin-[s] was een [z] geworden, maar die zou nog eeuwen als <s> geschreven worden. Let verder niet op de <ck>. Dat was niet meer dan een spellingsgewoonte.

Vroegmiddelnederlands

Enkele decennia later, in de tweede helft van de twaalfde eeuw, diende zich een grote verandering aan: alle korte klinkers in beklemtoonde open lettergrepen werden lang. Saken begon met een open lettergreep, dus de [a] werd lang. Het resultaat was een uitspraak die al heel dicht bij die van het hedendaagse zaken gelegen moet hebben (met een uitgesproken slot-n).

De klinker van sacke bleef kort, want die stond in een gesloten lettergreep. Voor wie zich nu afvraagt hoe woorden als ik praatte en ik baadde aan hun lange klinker komen ondanks de dubbele medeklinker: in het Vroegmiddelnederlands luidden ze pratede en badede – met open lettergrepen dus.

Ook woorden als eten en ghegoten hadden in de vroege twaalfde eeuw nog de korte klinkers e en o, en ook die werden in de late twaalfde eeuw gerekt. Hieronder hoor je de verandering.

saken, eten en ghegoten van kort naar lang
Noot | Gerekte a en oude lange a
In sommige streektalen is er tot op de dag van vandaag een verschil tussen de gerekte a en de van oudsher lange a. Neem het Oost-Brabants en het Limburgs: daar veranderde skāp in schaop maar sakon in zake. De oude lange a werd daar dus een o-achtige klank, terwijl de gerekte a helder bleef. In het oostelijke Middelnederlands viel de nieuwe rekkings-a dus niet samen met de oude lange a.

Weg en wegen, slot en sloten
Aan de twaalfde-eeuwse rekking hebben we het verschil tussen weg en wegen en tussen slot en sloten te danken. In het enkelvoud stonden de e en o in een gesloten lettergreep. Daar gebeurde er dus niets mee. Maar in het meervoud stonden ze in een open lettergreep: de g en t waren immers geen geminaten. Daardoor konden de klinkers dus gerekt worden.

Niet alleen enkelvoud-meervoud-verschillen gaan terug op deze rekking, maar ook oude naamvalsverschillen als getal versus in groten getale. Ook vandaag komt van een naamvalsvorm met een open lettergreep: van daghe, de derde naamval enkelvoud. Denk verder aan in godesnaam, waarin de oude tweede naamval Godes bewaard is gebleven, tegenover het jongere in godsnaam met de klinker van de vorm God.

Noot | Uit de weeg!
In bepaalde streektalen staat weg tegenover uit de weeg, van de Middelnederlandse derdenaamvalsvorm uyten weghe.

Grof en grove
Door de rekking waren er ook klinkerverschillen in bijvoeglijke naamwoorden ontstaan. Tegenover smal stond smale, tegenover tam stond tame, en tegenover hol stond hole. Het was oorspronkelijk dus bijvoorbeeld:
(a) Die gans is tam.
(b) Ic hebbe eene tame gans.

Later heeft de korte klinker de lange door analogiewerking vervangen: smalle, tamme en holle. Die nivellering begon al in de veertiende eeuw.

Eén bijvoeglijk naamwoord heeft aan de analogierage weten te ontsnappen: grof met zijn verbogen vorm grove. Toch lijkt ook dat verschil op zijn retour: veel Nederlandstaligen zeggen groffe. (Ik ben er daar een van.)

Schip en schepen
Hoe komt schip aan zijn meervoud schepen? We hebben het tot nu toe alleen over de a, e en o gehad, maar ook de korte i en de u zijn in open lettergrepen gerekt.2

Net voor de rekking moet de korte i als de [ɪ] van pit hebben geklonken. In gesloten lettergrepen, zoals in pit, heeft de korte i nog steeds die klank. In het Standaardnederlands is de gerekte i samengevallen met de gerekte korte e: eten en negen hebben dezelfde lange e, maar die van eten komt van een korte e en die van negen van een korte i: het Oudnederlandse nigon.

De korte u moet een [ʊ] zijn geweest, zoals in het Engelse book, een oe-achtige o dus. In de oostelijke streektalen bestaat ook die oe-achtige [ʊ] nog in woorden als póp en slók, tegenover kòp en bròk met de Nederlandse korte [ɔ]. Zie de leestip onderaan dit stuk.

De gerekte korte u viel samen met de gerekte korte o. Het Oudnederlandse kuman is nu komen, net zoals gigoton met een korte o het hedendaagse gegoten werd.

– de twaalfde-eeuwse rekking in de voorlopers van ‘negen’ en ‘komen’

Deze i-rekking is dus de oorzaak van het feit dat schip het meervoud schepen heeft, lid het meervoud leden, en smid het meervoud smeden. In het enkelvoud bleef de korte i, maar in het meervoud werd hij een lange e.

De achternaam Smeets komt van de tweedenaamvalsvorm smedes ‘van de smid’. Denk ook aan volledig, een oude afleiding van lid: volledig is vol + lid + ig.

Noot | Gerekte e, gerekte i en oude lange e
In sommige streektalen is er tot op de dag van vandaag een verschil tussen de gerekte e, de gerekte i en de oude lange e. Neem mijn eigen Midden-Brabantse dialect:
- het Oudnederlandse etan werd èète;
- nigon werd neege;
- swētan werd zwieëte.
Mijn dialect heeft dus drie verschillende klinkers waar het Standaardnederlands er maar één heeft: eten, negen en zweten.3

Voorspelbaar
Toen alle korte klinkers in open lettergrepen gerekt waren, was de klinkerlengte in beklemtoonde lettergrepen voortaan voorspelbaar door de duur van de volgende medeklinker, en andersom:
– Bij een korte medeklinker hoorde een lange klinker: bēde ‘gebed’.
– Bij een lange medeklinker hoorde een korte klinker: bedde ‘bed’.

Schematisch zou je dat systeem als volgt kunnen weergeven:

Middelnederlands

Slecht nieuws voor de geminaten
Tot in het late Oudnederlands waren de geminaten, de dubbele medeklinkers, nog onmisbaar. Het enige verschil tussen bede en bedde ‘bed’ was namelijk de lengte van de d. De klinker was in beide woorden immers nog kort.

Nu in het Middelnederlands de klinker in de open lettergreep gerekt was, verschilden de woorden op twee manieren: qua klinker én qua medeklinker: bēde [beːdə] en bedde [bɛddə]. Dat was dubbelop. Klanksystemen neigen naar zuinigheid: waarom twee mechanismes om een verschil te maken, als één mechanisme voltstaat?

Eén van de twee verschillen tussen bēde en bedde ging overboord. De geminaten waren de pineut. Ze konden uit de taal verdwijnen zonder dat er kans was op verwarring, want het klinkerverschil deed nu al het werk. Alle lange medeklinkers werden dus kort. Bēde en bedde werden alleen nog onderscheiden door hun klinker: [beːdə] versus [bɛdə].

Hieronder hoor je hoe de twee woorden in de loop der tijd veranderden:

– (1) eerste helft 12e eeuw: bede vs. be[dd]e > (2) tweede helft: bēde vs. be[dd]e > (3) ca. 1350: bēde vs. be[d]e

Het systeem was nu economischer geworden. Voor een veertiende-eeuws schema is er nog maar één rij nodig, en er zijn geen lege cellen meer:

Onze spelling

Dubbele medeklinker: korte klinker
Toen de geminaten eenmaal verdwenen waren, veranderde de functie van dubbele medeklinkertekens zoals <dd>. Ze stonden niet meer voor lange medeklinkers maar zeiden voortaan iets over de voorafgaande klinker. Doordat een voormalige geminaat hand in hand ging met een korte klinker (bedde, sacke) en een enkele medeklinker met een lange klinker (bede, saken), werden dubbele medeklinkertekens een manier om aan te geven dat de klinker kort was.

Toen smale in de veertiende eeuw bijvoorbeeld de korte klinker van smal overnam, werd er een extra <l> geschreven om die kortheid aan te geven: smalle. Die <ll> stond er puur voor de klinker, want dit woord had nooit een geminaat gehad.

Open lettergreep: lange klinker
De verandering maakte het ook onnodig om in open lettergrepen twee klinkers te schrijven: saken las je automatisch met een lange klinker. In gesloten lettergrepen werd er wél een extra klinker geschreven: vraghen met een open lettergreep stond tegenover hi vraecht met een gesloten, precies zoals nu: vragen versus hij vraagt. Ons spellingsysteem was geboren.

Het ligt wel iets genuanceerder: er was veel variatie in de spelling. We vinden bijvoorbeeld ook hi vragt, waarin de lange klinker in de gesloten lettergreep met één klinkerteken geschreven wordt. Andersom tref je ook twee klinkertekens aan waar er één zou volstaan: Goede in plaats van Gode ‘aan God’.

Na de noot kijken we nog even over de schutting bij het Duits en Engels: wat is daar gebeurd?

Noot | Veelzijdige spelling
De Middelnederlandse lettercombinatie <oe> was erg veelzijdig. Ze kon staan voor:
(a) de voorloper van onze oe-klank, in het Middelnederlands nog een tweeklank die ongeveer klonk als /oeë/ [uə]: bloet /bloeët/, het huidige bloed;
(b) de scherplange o, destijds een tweeklank die ongeveer klonk als /ooë/ [oə]: boem /booëm/, het huidige boom;
(c) de 'gewone', gerekte o [oː]: Goede /gode/, de derde naamval van God;
(d) de scherplange eu, een tweeklank die ongeveer klonk als /euë/ [øə]: centraal Middelnederlands hoeren /heuëren/, het huidige heuren 'horen' in bepaalde oostelijke streektalen;
(e) de 'gewone', gerekte eu [øː]: loeghene /leugene/ 'leugen'.

Tot overmaat van ramp spelden ze in de middeleeuwen ook nog eens verschrikkelijk inconsequent, dus je kunt een woord in één en dezelfde tekst in allerlei spellingen terugvinden.

Zo klonken de woorden a t/m e in de dertiende eeuw in het centrale Middelnederlands:

Duits en Engels

Ook in het Duits en Engels werden klinkers in open lettergrepen gerekt, maar niet zo rigoureus als bij ons. Tegenover eten staat bijvoorbeeld het Engelse to eat met een lange klinker (intussen een ie-klank) maar het Duitse essen heeft een korte. Tegenover zaak staat het lange sake (met intussen een ee-klank) maar het korte Sache. En waar gebeten een lange e heeft, hebben bitten en gebissen hun korte i nog. Leben heeft een lange e, maar to live een korte i.

De Duitse gerekte i en u vielen ook niet samen met de gerekte e en o. Zo heeft het Duits sieben (< Oudhoogduits sibun), schmieden (< smidōn, werkwoord) en geschrieben (< giskriban) tegenover ons zeven, smeden en geschreven. En vergelijk Jude met Jood.

Weg en weg
In bepaalde gevallen is de gerekte Duitse klinker door analogiewerking in alle vormen terechtgekomen. Zo schrijf je de woorden Weg en schmal weliswaar met één klinker, maar je spreekt ze uit als [veːk] en [ʃmaːl]. De lange e en a komen van de verbogen vormen Wege en schmale-. (Denk terug aan het Middelnederlandse smale van eerder in het artikel.) Alleen in het bijwoord weg, zoals in weggehen, is de korte e behouden.

Ook een mooi duo is Schmidt, de achternaam, waarin de korte i is behouden, tegenover Schmied, het zelfstandig naamwoord voor ‘smid’, dat zijn klinker van de meervoudsvorm Schmiede heeft overgenomen. Soms is de lange arm der analogie niet lang genoeg!


Onderstaand overzicht toont een overzicht van de ontwikkelingen:

Meer weten?

In deze video laat dr. Peter-Alexander Kerkhof horen hoe het Oudnederlands in de vroege elfde eeuw klonk. Een aanrader!

In dit artikel vertel ik alles over het onderscheid tussen de gerekte e/i en o/u en de van oudsher lange e en o in de geschiedenis van het Nederlands en de streektalen.

Op de website van dr. Peter-Alexander Kerkhof vind je meer informatie over het Oudnederlands – waar we veel meer van weten dan ons op school wordt verteld.

Zie dit artikeltje van mij over het oude onderscheid tussen de twee korte o’s in het Nederlands en de streektalen.


Voetnoten

  1. Van het meervoud van dit woord is alleen de Laatoudnederlandse, twaalfde-eeuwse vorm sacche overgebleven. De vorm *sakka is een reconstructie van de negende-eeuwse voorloper. Voor de leesbaarheid noteer ik hem maar eenmaal met een reconstructie-asterisk. Mijn dank gaat uit naar Peter-Alexander Kerkhof voor deze reconstructie.
  2. Er was ook nog een korte u die de klank [ʏ] had, zoals in onze woorden put en stuk. Die werd gerekt tot een eu [øː], zoals in sleutel en vleugel. Om de zaken niet te veel te compliceren – aangezien de Oud- en Middelnederlandse spellingen vaak geen onderscheid maken tussen deze u/eu-klanken en o-klanken, waarbij bijvoorbeeld vloghele in plaats van vlueghele ‘vleugel’ wordt geschreven – bespreek ik deze rekking niet.
  3. De gerekte e is in mijn dialect niet altijd èè [ɛː] en de gerekte i niet altijd ee [eː]. Livon ‘leven’ werd bijvoorbeeld lèève en niet *leeve, en gigevon ‘gegeven’ werd gegeeve en niet *gegèève. Zo zijn er meer uitzonderingen.

Voornaamste bronnen
– Van Loon, J. (2014). Historische fonologie van het Nederlands, p. 208-213
Oudnederlands woordenboek (500-1200)
Vroegmiddelnederlands woordenboek (1200-1300)
Middelnederlands woordenboek (1250-1550)
Alle drie de woordenboeken zijn te raadplegen op:
https://www.ivdnt.org/woordenboeken/historische-woordenboeken/

9 gedachten over “Weg en wegen, schip en schepen

Voeg uw reactie toe

    1. ‘Grovve’ komt inderdaad ook voor, maar ik geloof niet dat het in Nederland echt veel gebruikt wordt, om twee redenen:
      – Boven de grote rivieren zijn er nog maar weinig die de /v/ echt als [v] uitspreken, dus ook al zou bijvoorbeeld een Amsterdammer ‘grovve’ schrijven, dan nog hoor je een [f].
      – ‘Grovve’ zou een van de zeer weinige woorden zijn met een korte klinker voor de stemhebbende wrijfklanken /v/ en /z/. Ik ken geen andere v-voorbeelden, alleen de z-voorbeelden ‘puzzel’ en ‘mazzel’, al wordt daar gewoonlijk ‘puzel’ of ‘pussel’ en ‘massel’ van gemaakt.
      Hoe de situatie in België is, weet ik niet.

      Like

  1. Ja, ’t is inderdaad nogal uniek, juist daarom wilde ik er de aandacht op vestigen. Ik gebruik het in elk geval en heb het niet zelf verzonnen. Amsterdams als graadmeter vind ik wat extreem maar misschien is dat inderdaad waar het Ne(j)derlands in Ne(j)derland naar toe “chroeit”. 😊

    Geliked door 1 persoon

    1. Mmh, interessant. Sinds het publiceren van het stuk hebben meer mensen me op Twitter verteld dat zij ‘grovve’ zeggen met een echte [v] en geen [v] gewaande [f]. Uit mijn Brabantse omgeving ken ik het niet, dus ik zal nog eens goed mijn oor te luisteren leggen bij echte grovve-zeggers!

      Like

      1. Als Noord-Limburger hoor ik het wel, denkelijk onder invloed van het dialect: grâof / grâove. Bij spreken in het Nederlands wordt dit “vertaald” in: grof / grovve, wat een eenvoudige regel lijkt te volgen: maak de klinker ao kort.
        Om grof / grove te zeggen heb je nog een tweede regeltje nodig, wat voor dichter bij het dialect staanden dan blijkbaar net te veel gevraagd is.

        Geliked door 1 persoon

      2. Ah, dat is ook interessant. Mooi dat het dialect een rol kan hebben in de voorkeur voor de Nederlandse variant. Nu u het zegt: in mijn Midden-Brabants bestaat alleen ‘groffe’, waardoor mijn keuze nooit op ‘grovve’ zou vallen.

        Ongevraagde maar misschien interessante extra info: ‘graof/graove’ blijkt uit het Oost-Oudnederlandse ‘grove’ te zijn ontstaan, waarbij het oorspronkelijk ‘grof/graove’ was. De uit een o gerekte ao zien we – althans in de Limburgse dialecten die ik ken – ook terug in andere woorden die in het Nederlands oo hebben, zoals ‘paort’ (poort) en ‘baog’ (boog). Later werd ‘grof’ door analogiewerking ook ‘graof’. Klopt het dat in uw dialect ‘nat’ en ‘smal’ ook ‘naat’ en ‘smaal’ zijn, ook met zo’n analogische klinker van ‘nate’ en ‘smale’?

        Like

Geef een reactie op Jeroen van Leeuwen Reactie annuleren

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑